6.1.1Exploitant zal toezicht houden op het gebruik overeenkomstig de overeenkomst in alle facetten van het complex. (…)”
8. In de bij de overeenkomst behorende gebruiksvoorwaarden is bepaald dat in de jaarlijkse gebruiksvergoeding rekening is gehouden met competitie- en bekerwedstrijden, vriendschappelijke en oefenwedstrijden, trainingen en toernooien. Daarnaast is hierin, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(…) 3 Incidenteel gebruik
Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de velden zoals beschreven in punt 2, onder b kunnen de velden door de exploitant aan derden voor de sportbeoefening in gebruik worden gegeven. De exploitant informeert de verenigingen en scholen, als vaste gebruikers, daar van tevoren over. (…)”
9. De kosten die eiseres heeft gemaakt voor het vervangen van de toplaag van het kunstgrasveld bedroegen € 211.750 inclusief € 36.750 omzetbelasting.
10. In geschil is het antwoord op de vraag of de terbeschikkingstelling van het sportpark door eiseres aan de vereniging moet worden aangemerkt als vrijgestelde verhuur van een onroerende zaak of als het gelegenheid geven tot sportbeoefening als bedoeld in tabel I, post b.3, behorende bij de Wet OB.
11. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat het verlenen van het recht van erfpacht vanaf 2003 is aan te merken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Eiseres voert daartoe aan dat geen sprake is van verhuur van een onroerende zaak omdat in de artikelen 5 tot en met 9 van de akte van erfpacht gebruik beperkende voorwaarden zijn opgenomen. Subsidiair is eiseres van mening dat uiterlijk met ingang van [2015] , de datum waarop de aanvullende realisatie- en gebruiksovereenkomst is gesloten, sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening, omdat eiseres verantwoordelijk is voor het beheer, het toezicht en de instandhouding van de sportaccommodatie.
12. Volgens verweerder is sprake van vrijgestelde verhuur van een onroerende zaak. De aanvullende realisatie- en gebruiksovereenkomst van [2015] brengt daar volgens verweerder geen verandering in. Het geringe dienstbetoon en het verbinden van voorwaarden aan de verhuur verandert volgens verweerder niets aan de kwalificatie verhuur.
Beoordeling van het geschil
13. Tussen partijen is niet in geschil dat het verlenen van het recht van erfpacht een dienst is omdat de vergoeding, vermeerderd met omzetbelasting, minder bedraagt dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
14. Het wezenlijke kenmerk van het begrip ‘verhuur van onroerend goed’ in de zin van artikel 135, lid 1, letter l, van BTW-richtlijn 2006 bestaat erin dat aan de huurder voor een overeengekomen tijdsduur tegen vergoeding het recht wordt verleend een onroerend goed te gebruiken als ware hij eigenaar ervan en ieder ander van dat genot uit te sluiten (vgl. Hof van Justitie van de EU van 22 januari 2015, Régie communale autonome du stade Luc Varenne, ECLI:EU:C:2015:29, hierna: het arrest Luc Varenne, punt 21). De vrijstelling van omzetbelasting voor verhuur van onroerend goed is daarom beperkt tot de passieve terbeschikkingstelling ervan (vgl. Hoge Raad 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3037). 15. Met betrekking tot de duiding van het gebruik van sportinstallaties heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat diensten die verband houden met de beoefening van sport en met lichamelijke opvoeding zoveel mogelijk als één geheel moeten worden beschouwd. Naar het oordeel van het Hof van Justitie kan, ingeval een prestatie niet alleen het passief ter beschikking stellen van een terrein behelst, maar ook commerciële activiteiten omvat zoals het toezicht, het beheer en het voortdurende onderhoud door de dienstverrichter alsmede de terbeschikkingstelling van andere installaties, de verhuur van een terrein, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet de overwegende prestatie zijn (vgl. het arrest Luc Varenne, punt 26).
16. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van verhuur van onroerend goed, omdat de prestatie die eiseres aan de vereniging verricht niet meer inhoudt dan de passieve terbeschikkingstelling van het sportpark. Uit de akte van erfpacht, noch uit de realisatie- en gebruiksovereenkomst volgt dat eiseres zich jegens de vereniging heeft verplicht toezicht te houden of het beheer van het sportpark op zich te nemen. Het hiervoor onder 7. genoemde toezicht houden op het gebruik overeenkomstig de overeenkomst is geen prestatie die eiseres aan de vereniging verricht, maar controle op het nakomen van de verplichtingen die de vereniging is aangegaan in de overeenkomst. In de akte van erfpacht is bepaald dat de vereniging verantwoordelijk is voor het onderhoud van het sportpark. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij gehouden is het hekwerk te onderhouden maar dat blijkt niet uit de akte van erfpacht en evenmin uit de overeenkomst. Uit het tot de stukken van het geding behorende krantenartikel kan worden afgeleid dat de vereniging eiseres om hulp heeft gevraagd, omdat vandalen schade hebben aangericht op het sportpark en meer in het bijzonder dat zij met de wethouder wil bekijken wat eiseres voor de vereniging kan doen met betrekking tot afsluiting, bewaking en extra kosten voor onderhoud. Een dergelijk verzoek om hulp zou niet nodig zijn indien de verplichting tot het onderhoud van het hekwerk al op eiseres rustte. Gelet op het feit dat sprake is van een openbaar parkeerterrein, is het onderhouden van het terrein door eiseres geen dienst die (specifiek) jegens de vereniging wordt verricht. Gesteld noch gebleken is dat eiseres andere handelingen samenhangende met de terbeschikkingstelling van het sportpark heeft verricht, die kunnen leiden tot een andere conclusie.
17. Het verbinden van voorwaarden aan de terbeschikkingstelling van het sportpark zoals het verbod van onderverhuur en het bedingen van incidenteel gebruik door eiseres zelf, ontneemt de prestatie van eiseres niet de kwalificatie van verhuur. Het verbod van onderhuur is een gebruikelijke bepaling in huurovereenkomsten. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 18 november 2004 (ECLI:EU:C:2004:730, zaak Temco, punt 24 en 25) volgt dat het recht van de huurder om het onroerend goed bij uitsluiting van ieder ander te gebruiken in de overeenkomst kan worden beperkt. Bovendien kan een huurovereenkomst ook betrekking hebben op bepaalde delen van een onroerend goed waarvan het gebruik met anderen moet worden gedeeld.
18. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.