In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] BV, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, over een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2012. De naheffingsaanslag was opgelegd op basis van correcties ter zake van omzetbelasting die eiseres ten onrechte in vooraftrek had gebracht. De rechtbank oordeelde dat de e-mail van eiseres, waarin zij bezwaar maakte, als beroepschrift moest worden aangemerkt, ondanks dat deze per e-mail was ingediend en bij de verkeerde instantie. De rechtbank concludeerde dat het beroep tijdig en ontvankelijk was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat voor een deel van de facturen niet aannemelijk was dat de vooraftrek was verleend, gelet op de nihilbeschikking over het derde kwartaal van 2012. Hierdoor ontbrak een grond voor naheffing. Na aftrek van de bedragen resteerde er geen na te heffen bedrag. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking vernietigd moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.077.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het aan verweerder was om aannemelijk te maken dat eiseres ten onrechte aftrek had genoten, wat niet is gelukt. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en de uitspraak op bezwaar vernietigd.