ECLI:NL:RBGEL:2019:1066

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1270
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonaanpassing op grond van de Wmo 2015 voor minderjarige met autistische stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld. Eiser, een minderjarige met de autistische stoornis Multiple Complex Development Disorder (MCDD), had een aanvraag ingediend voor een woonaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag betrof de realisatie van een slaapkamer op zolder en de aanbouw van een bijkeuken. Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de aanpassingen als algemeen gebruikelijk moeten worden aangemerkt en dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op een eigen slaapkamer, maar oordeelt dat de aanpassing van de zolderkamer niet wezenlijk verschilt van een gebruikelijke slaapkamer. De gebruikte materialen zijn algemeen verkrijgbaar en de kosten zijn niet onredelijk. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de aanpassingen financieel niet draagbaar zijn voor zijn gezin, dat bestaat uit zeven kinderen, waarvan vier met autistische problematiek.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanbouw van een bijkeuken niet noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van eiser. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag voor de woonaanpassing niet voldoet aan de voorwaarden van de Wmo 2015. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/1270

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2019

in de zaak tussen
[naam 1], te [woonplaats] , eiser, wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3]
(gemachtigde: mr. A. Klaassen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveldte Barneveld, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser voor een woonaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Voor eiser zijn [naam 4] en [naam 5] als plaatsvervangend gemachtigden verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde I.A.W. Tilanus.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is minderjarig en heeft de autistische stoornis Multiple Complex Development Disorder (MCDD). Hij woont samen in een woning met zijn ouders en 6 broers en zussen. Hij deelde een slaapkamer met zijn broer [naam 6] , die eveneens een autistische stoornis heeft. Op 9 oktober 2017 heeft eisers vader een aanvraag op grond van de Wmo 2015 ingediend. In de aanvraag is te kennen gegeven dat behoefte bestaat om op zolder een slaapkamer te realiseren, zodat eiser en zijn broer [naam 6] zich ieder in een eigen vertrek kunnen terugtrekken wanneer zij overprikkeld raken. Tevens is in de aanvraag te kennen gegeven dat, wegens het realiseren van een slaapkamer op zolder, behoefte bestaat aan het aanbouwen van een bijkeuken, omdat er voor de spullen op zolder (waaronder een wasmachine en wasdroger) geen ruimte meer is. Naar aanleiding van de aanvraag heeft er op 12 september 2017 een gesprek met de gemeente plaatsgehad, waarvan verslag is opgemaakt. Hierna is begonnen met het aanpassen van de zolderkamer.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de kosten voor het realiseren van een slaapkamer op de zolder en een bijkeuken niet voor vergoeding in aanmerking komen. Verweerder heeft in dat verband onder andere overwogen dat de op de zolder gerealiseerde slaapkamer moet worden beschouwd als een algemeen gebruikelijke voorziening. De reden daarvoor is dat deze slaapkamer niet wezenlijk verschilt van elke andere slaapkamer omdat de ruimte niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking. De gebruikte materialen zijn volgens verweerder algemeen verkrijgbaar en niet (veel) duurder dan vergelijkbare materialen. Ten aanzien van het realiseren van een bijkeuken heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat vergoeding van de kosten daarvan niet valt onder de reikwijdte van de Wmo 2015, omdat het realiseren van een bijkeuken wegens ruimtegebrek niet bijdraagt aan het behouden of vergroten van de zelfredzaamheid van eiser. Tot slot heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
3. Eiser betwist in beroep dat zijn slaapkamer niet wezenlijk verschilt van elke andere slaapkamer. In dit verband heeft hij aangevoerd dat de omgeving waarin hij zich moet kunnen terugtrekken prikkelarm en veilig dient te zijn. In de op zolder gerealiseerde slaapkamer staan daarom geen losse voorwerpen waarmee gegooid kan worden of schade kan worden toegebracht. Verder zijn zware materialen (geen gebruikelijke gipswand) gebruikt en zijn alle kasten van sloten voorzien. De vloer is volgens eiser van zwaar geluidsdicht materiaal voorzien, de hoogslaper is uitgerust met beschermingsmaterialen en het dakraam is vergrendeld. Eiser heeft in dit verband tevens aangevoerd dat de aanpassingen aan de zolderkamer, gelet op het gezinsinkomen en de gezinsgrootte, niet financieel draagbaar zijn voor het gezin. Eiser heeft verder betoogd dat vergoeding van de kosten van de bijkeuken, anders dan verweerder heeft gesteld, wél valt onder de reikwijdte van de Wmo 2015. Volgens eiser strekt de compensatieplicht van verweerder zich ook uit tot zijn ouders, in die zin dat zij in staat gesteld moeten worden om een gestructureerd huishouden te kunnen blijven voeren, zodat de kinderen in het gezin met een extra zorgbehoefte thuis kunnen blijven wonen. Subsidiair heeft eiser een beroep gedaan op de hardheidsclausule. In dat verband heeft eiser aangevoerd dat hij niet deel uitmaakt van een doorsneegezin, maar van een gezin van zeven kinderen waarvan vier autistische problematiek kennen. Zijn gezin blijft nu met een rekening van € 15.000,- achter.
4. Verweerder heeft verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser is aangewezen op een eigen slaapkamer waar hij zich ook overdag kan terugtrekken als hij overprikkelt raakt. In geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanpassing van de zolderkamer als algemeen gebruikelijk moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Uit vaste onder de Wmo gewezen rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat voor de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening onder meer moet worden bezien of de aanvrager ook over de aangevraagde voorziening zou (hebben kunnen) beschikken indien hij geen beperkingen zou hebben gehad. Daarbij dient te worden bezien of de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar is en of gelet op de maatschappelijke normen de voorziening tot het bestedingspatroon van de aanvrager behoort. Indien dat het geval is, kan de aanvraag worden afgewezen. [1] Deze rechtspraak heeft zijn gelding behouden onder de Wmo 2015. [2]
De slaapkamer is voor eiser gerealiseerd door een herinrichting van de (bestaande) zolder(kamer). Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat de inrichting van de kamer en de gebruikte materialen wezenlijk afwijken van wat bij elke andere verbouwing in het algemeen wordt gebruikt. Eiser heeft niet bestreden dat de gebruikte materialen in de reguliere handel verkrijgbaar waren of niet veel duurder waren dan gebruikelijke materialen. Verder is wel gesteld maar niet onderbouwd dat de aanschaf daarvan door eiser dan wel zijn onderhoudsplichtige ouders niet financieel kon worden gedragen. In dat verband is nog van belang dat de ouders, naar in het beroepschrift is gesteld, een modaal inkomen hebben. Er is weliswaar sprake van een groot gezin, maar aangenomen moet worden dat de ouders voor hun kinderen kinderbijslag ontvangen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de aan de zolderkamer verrichte aanpassingen als algemeen gebruikelijk moeten worden aangemerkt en vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten op die grond terecht afgewezen.
5.2.
Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de aanbouw van een bijkeuken niet dient ter compensatie van eventuele beperkingen die eiser in zijn zelfredzaamheid ondervindt. Blijkens artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 wordt onder zelfredzaamheid verstaan: het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Blijkens de Memorie van Toelichting wordt onder algemene dagelijkse levensverrichtingen verstaan de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn in elk geval van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact. [3] Gelet hierop en nu van het voeren van een gestructureerd huishouden in het geval van eiser (nog) geen sprake is, kan niet geoordeeld worden dat de aanbouw van een bijkeuken dient ter compensatie van eventuele beperkingen die eiser in zijn zelfredzaamheid ondervindt. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de compensatieplicht zich ook uitstrekt tot zijn ouders in die zin dat zij in staat gesteld moeten worden om een gestructureerd huishouden te kunnen blijven voeren. Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 is verweerder, (onder voorwaarden) gehouden om aan een ingezetene die in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie een maatwerkvoorziening aan te bieden. Niet gebleken is dat de ouders van eiser in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet voldoende zelfredzaam zijn.
5.3.
Verweerder heeft voorts geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de in de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld opgenomen hardheidsclausule. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken dat toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Dit geldt te meer nu de kosten voor aanpassing van de zolderkamer en van de aanbouw van de bijkeuken door het kerkgenootschap waar eisers ouders lid van zijn, gedragen zijn.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. S.W. van Osch–Leysma en mr. A.S.W. Kroon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Lankamp, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 maart 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:614
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182
3.Zie TK 2013/14, 33841, nr. 3, pagina 122 e.v.