ECLI:NL:RBGEL:2019:3382

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
cjib-nr/ registr nr220257488 / NP4355
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van verkeersborden en sancties opgelegd door de politie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland zich gebogen over een beroep tegen een boete die was opgelegd voor het rijden op een weg die gesloten was verklaard. De betrokkene betwistte de rechtmatigheid van de verkeersborden en de bevoegdheid van de politieagent die de boete had opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevoegdheid van de verbalisanten, aangezien de betrokkene geen voldoende onderbouwde feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven tot twijfel. De kantonrechter verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de verklaring van de verbalisant voldoende was om vast te stellen dat de gedraging had plaatsgevonden.

De betrokkene had ook betoogd dat er geen verkeersbesluit was genomen dat ten grondslag lag aan de bebording. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene onvoldoende had onderbouwd dat er een verkeersbesluit vereist was en dat de omstandigheden die tot de maatregel leidden niet van langere duur waren dan vier maanden. De kantonrechter vond dat de betrokkene niet had aangetoond dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg het bevoegd gezag was voor de weg in kwestie.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7648194 \ BR VERZ 19-254 \ 894-ER
cjib-nr / registratienr [CJIB-nummer] / [nummer]
zitting van 21 juni 2019
beslissing inzake Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van

[betrokkene]

gevestigd te [adres]
betrokkene
gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach
tegen

de officier van justitie

Gronden voor de beslissing:

Het beroep is tijdig ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie met bovenvermeld CJIB nummer.
Aan betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd vanwege het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuig op meer dan 2 wielen, bord C 6 bijlage I RVV 1990.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakte Overzicht zaakgegevens Mulder van 29 november 2018 blijkt dat betrokkene is staande gehouden door twee met naam genoemde hoofdagenten van het Basisteam IJsselwaarden van Politie Gelderland Midden. In het zaakoverzicht is van één van deze agenten het verbalisantnummer gemeld.
In dit geval staan dus de namen van de verbalisanten, het nummer van de akte van beëdiging van een agent en de rangomschrijvingen in het zaakoverzicht en voormeld proces-verbaal vermeld. Namens de betrokkene zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevoegdheid van de verbalisanten. De ter zitting gedane mededeling dat van elke verbalisant moet kunnen worden gecontroleerd of deze wel bevoegd is om zijn taak uit te oefenen is daartoe onvoldoende. De omstandigheid dat betrokkene niet de beschikking heeft gekregen over de akte van beëdiging van de in het zaakoverzicht vermelde agent met verbalisantnummer 189422 kan daarom niet leiden tot het door betrokkene beoogde resultaat. Er bestond geen aanleiding om nadere stukken over de bevoegdheid van de verbalisanten op te vragen. De kantonrechter vindt steun voor dat oordeel in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 september 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:8390). De door de gemachtigde van betrokkene aangehaalde jurisprudentie brengt de kantonrechter niet tot een ander oordeel, aangezien deze zaken alle betrekking hebben op Buitengewoon Opsporingsambtenaren en/of mandaatconstructies.
Volgens de betrokkene staat onvoldoende vast of er sprake is van een toereikend verkeersbesluit dat ten grondslag ligt aan het de instelling van de bebording. Daarom bestaat volgens de betrokkene, met verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:9801) geen ruimte voor een administratieve sanctie.
In dat arrest is overwogen dat artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv meebrengt dat indien in het kader van de aanwending van rechtsmiddelen tegen de oplegging van een sanctie op grond van de Wahv de rechtmatigheid van de bebording en het daaraan ten grondslag liggende verkeersbesluit wordt betwist, door de officier van justitie in administratief beroep en de rechter zal moeten worden onderzocht of dat besluit ten tijde van de gedraging rechtskracht had gekregen en dat besluit niet later in een bestuursrechtelijke procedure is vernietigd of met terugwerkende kracht tot (vóór) het tijdstip van de gedraging is ingetrokken.
In dit geval wordt door de betrokkene in twijfel getrokken of er wel een verkeersbesluit is genomen.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan een dergelijke stelling de officier van justitie en de rechter slechts verplichten tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verkeersmaatregel, indien deze stelling voldoende is onderbouwd om aanleiding te kunnen geven tot twijfel.
De gemachtigde van betrokkene heeft in dit geval zijn stelling onderbouwd met een uitdraai met zoekresultaten van een raadpleging van officiële bekendmakingen.nl, waarbij is gezocht naar verkeersbesluiten van de gemeente Doesburg. Ook is een (algemeen geformuleerde) e-mail van 29 mei 2019 aan de gemeente Doesburg overgelegd waarin is verzocht om een vindplaats van het verkeersbesluit. Op deze mail is volgens de gemachtigde van betrokkene geen reactie gekomen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is met het voorgaande onvoldoende onderbouwd dat dient te worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van de bebording. Daartoe neemt de kantonrechter allereerst in aanmerking dat niet is onderbouwd op grond waarvan er vanuit dient te worden gegaan dat in dit geval voor het plaatsen van de bebording een verkeersbesluit was vereist. Uit de artikelen 34, 35 en 37 van het BABW, in onderlinge samenhang bezien, volgt immers dat voor tijdelijke verkeersmaatregelen geen verkeersbesluit is vereist als het gaat om een tijdelijke verkeersmaatregel en indien de omstandigheden die tot die maatregel leiden niet van langere duur zijn dan vier maanden dan wel zich regelmatig voordoen. Daarnaast heeft betrokkene niet toegelicht op grond waarvan hij meent dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg gezien het bepaalde in artikel 18 van de Wegenverkeerswet 1994 het bevoegd gezag is ten aanzien van de weg waar de verkeersmaatregel betrekking op heeft.
Van een rechtzoekende, zeker als deze wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde mag worden verlangd dat hij in een geval als deze inzichtelijk maakt op grond waarvan hij meent dat een verkeersbesluit was vereist en wie dat besluit had moeten nemen. De stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd verschaffen deze informatie niet. Ook ter zitting is daarover geen duidelijkheid gegeven.
Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd te kennen gegeven dat hem inmiddels is gebleken dat Gedeputeerde Staten van Gelderland het bevoegd gezag zijn ten aanzien van deze weg en dat hij kort voor de zitting heeft geconstateerd dat Gedeputeerde Staten geen verkeersbesluit hebben genomen. Hem is evenmin gebleken dat het een maatregel betreft die een zodanig tijdelijk karakter heeft dat daarvoor geen verkeersbesluit hoeft te worden genomen.
Naar het oordeel van de kantonrechter vormen ook deze stellingen, die voor het eerst op de zitting naar voren zijn gebracht en op geen enkele manier zijn onderbouwd, geen grond voor twijfel aan de rechtmatigheid van de bebording.
Omdat onvoldoende is onderbouwd dat er reden zou zijn om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het verkeersbesluit, hoeft daar geen onderzoek naar te worden verricht. Het betoog van betrokkene slaagt niet.
In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in: “Ik zag dat de weg werd gebruikt terwijl deze in beide richtingen gesloten is, zoals ter plaatse aangeduid middels bord C6”
Betrokkene heeft geen specifieke feiten of omstandigheden aangevoerd op basis waarvan moet worden getwijfeld aan de waarneming van de verbalisant. Nu ook uit het dossier niet zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van de kantonrechter komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
Vervolgens dient de kantonrechter te beoordelen of er redenen zijn om het bedrag van de sanctie te matigen of kwijt te schelden. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de in hoge mate tariefsmatig vastgestelde bedragen af te wijken.
Dergelijke omstandigheden zijn hier niet gebleken.
De overige onbesproken gebleven gronden leiden verder niet tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Er zal daarom als volgt worden beslist.

Beslissing

De kantonrechter:
-verklaart het beroep ongegrond;
-wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.W.B. Heijmans, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.
De griffier, De kantonrechter,
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, doch alleen indien:
a. de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer dan € 70,00 bedraagt, of
b. het beroepschrift niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift dient schriftelijk te worden ingediend bij de rechtbank Gelderland, Team strafrecht, Mulderzaken, kamer H.1.100, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem en dient door degene die beroep heeft ingesteld, of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend. Beroepschriften die per e-mail worden ingediend, kunnen gezien de wettelijke regeling niet in behandeling worden genomen.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarbij u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Een afschrift van deze uitspraak is aan betrokkene en de officier van justitie verzonden op: 10 juli 2019