In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader van een minderjarige en de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Gelderland. De vader had een verzoek ingediend met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling van zijn kind, [minderjarige], die op 5 juli 2019 uit huis was geplaatst. De vader verzocht de GI te verplichten een schriftelijke aanwijzing te geven voor het vaststellen van een contactregeling tussen hem en [minderjarige], en om de moeder te verplichten mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de vader, de GI, de moeder als de minderjarige zijn gehoord.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader geen belang meer heeft bij zijn verzoek tot machtiging uithuisplaatsing, aangezien [minderjarige] al uit huis is geplaatst. De verzoeken van de vader om de GI te verplichten tot het geven van schriftelijke aanwijzingen zijn afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de verzoeken niet onder artikel 1:262b BW vallen en dat de vader, indien hij niet instemt met het beleid van de GI, een schriftelijke aanwijzing kan aanvragen. De kinderrechter benadrukte de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], die klem zit tussen de ouders en een ernstig loyaliteitsconflict ervaart. De kinderrechter concludeerde dat duidelijke stappen nodig zijn om de situatie van [minderjarige] te verbeteren en dat de GI de regie moet voeren over de contactmomenten.
De beslissing van de kinderrechter was om de verzoeken van de vader af te wijzen, met de opmerking dat het van groot belang is dat er stappen worden gezet om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen.