8.6.De rechtbank overweegt voorts dat gelet op het voorschrift met betrekking tot de goedkeuring van een groenbeheerplan en een begrazingsplan ook de instandhouding van de landschappelijke inpassing van belang wordt geacht door verweerder. Ook hiervoor geldt dat niet kan worden volstaan met een goedkeuringsvoorschrift. In de omgevingsvergunning dient met een voorschrift te zijn geborgd dat de landschappelijke inpassing ook in stand wordt gehouden, zodat omwonenden bij het niet naleven hiervan verweerder om handhaving kunnen verzoeken.
De beroepsgrond slaagt.
9. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is het bestreden besluit met betrekking tot het aspect “landschappelijke inpassing” in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
Het motiveringsgebrek kan worden hersteld door alsnog aan te geven welke beplanting in de 9 meter brede strook dient te worden geplant. Daarbij dient verweerder ook in te gaan op het wintergroene karakter van deze bomen/beplanting.
De aanleg van deze beplanting (het beplantingsplan) en de instandhouding hiervan (het groenbeheer/begrazingsplan) dient vervolgens op een rechtszekere wijze te worden geborgd in een of meerdere vergunningvoorschriften.
Verweerder kan er voor kiezen om met inachtneming van het voorgaande een nieuw besluit te nemen (met toepassing van artikel 6:19 van de Awb). Verweerder kan er ook voor kiezen om in haar reactie naar de rechtbank de aanvullende motivering en een voorstel voor vergunningvoorschriften opnemen. In dat geval kan de rechtbank in de einduitspraak, zelf in de zaak voorziend, de vervangende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, aangenomen dat deze voorschriften rechtmatig worden geacht.
De rechtbank merkt in dat verband nog op dat geen noodzaak bestaat om per deelactiviteit een set gelijke voorschriften op te nemen. Eén set voorschriften volstaat.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank.
Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en de derde-partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.