Overwegingen
1. Op 18 juli 2017 heeft eiseres aangifte voor de BPM gedaan ter zake van een gebruikte personenauto van het merk en type Land Rover Range Rover Evoque 2.2 TD4 4WD Dynamic (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 9 april 2014. De auto is een ex-huurauto.
2. Bij de aangifte heeft eiseres gebruikgemaakt van een taxatierapport. Daarin is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 14.967. Deze handelsinkoopwaarde is vastgesteld door op de waarde van de auto volgens een koerslijst van XRAY van € 21.448 een bedrag in verband met schade van € 6.481 in mindering te brengen. Eiseres heeft op basis daarvan € 2.947 BPM voldaan.
3. In een e-mail van 20 juli 2017 heeft DRZ eiseres uitgenodigd om de auto op 25 juli 2017 om 10:00 uur in Soesterberg te tonen aan een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ).
4. Eiseres heeft op dezelfde dag teruggemaild en daarbij, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Het punt is dat wij de auto niet thuis hebben staan, maar bij het bedrijf in [P] (…) [bedrijf X] (…)
Zodra het kenteken is afgegeven kan ik de auto daar ophalen.
Wij zijn zelf niet in de gelegenheid om dinsdag naar Soesterberg te komen i.v.m ons werk, en al zou dat nog wel gekund hebben, wij hebben ook geen kenteken op de auto dus mogen en kunnen er uberhaupt niet mee op de openbare weg rijden.
Nu heb ik uiteraard contact opgenomen met [bedrijf X] n.a.v uw email en zij geven aan dat het verschil van de rest BPM o.b.v koerslijst à € 4.224,00 en de herrekende rest BPM na taxatie à 2.947,00 een bedrag van € 1.277,00 is.
Als wij een transportbedrijf in moeten huren zijn wij die kosten al kwijt daaraan om alles te regelen en om vrij te nemen van ons werk, dat kost ons een dag en ik kan mijn klanten niet afzeggen.
U bent uiteraard van harte welkom op locatie bij [bedrijf X] (…) om de auto te zien.”
5. Verweerder noch DRZ heeft op deze e-mail gereageerd, hoewel verweerder deze e‑mail wel heeft overgelegd bij de gedingstukken.
6. DRZ heeft een rapport van no-show opgesteld en een onderzoek waardebepaling gedaan op basis van het taxatierapport van eiseres. Naar aanleiding van het rapport van DRZ heeft verweerder € 1.231 nageheven en € 7 belastingrente in rekening gebracht. Daarbij is verweerder uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 21.219 op basis van een koerslijst van XRAY zonder aftrek in verband met schade. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder alsnog € 481 aan bumperschade in aanmerking genomen en de aanslag verlaagd tot € 1.136.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat op grond van de wet alleen verweerder een plaats en tijdstip kan aanwijzen om een door hem geselecteerd motorrijtuig te tonen en niet de medewerker van DRZ. Eiseres voert verder aan dat de controle van DRZ niet voldoet aan de eisen van onafhankelijkheid, objectiviteit en deskundigheid. Zij verwijst daarvoor naar het verweerschrift, waarin staat dat de Belastingdienst en DRZ organisatorisch deel uitmaken van het ministerie van Financiën en dus één entiteit zijn.
8. Tijdens de zitting heeft verweerder de passage in het verweerschrift waarnaar eiser verwijst gecorrigeerd dan wel genuanceerd door te verklaren dat DRZ en de Belastingdienst weliswaar beide onder het ministerie van Financiën vallen, maar daarmee nog niet één entiteit vormen. Verder heeft verweerder verklaard dat de inspecteur beslist welke auto’s worden gecontroleerd en dat DRZ in opdracht van de inspecteur de geselecteerde auto’s controleert zonder dat de inspecteur daarover nadere instructies geeft.
9. Uit de e-mail van 20 juli 2017 maakt de rechtbank op dat verweerder de auto heeft geselecteerd en de plaats heeft aangewezen voor de nadere controle. In die e-mail is namelijk opgenomen dat eiseres in opdracht van de inspecteur wordt verzocht om haar auto voor controle te tonen bij DRZ in Soesterberg. Anders is ook niet te verklaren dat DRZ op de hoogte was van de gegevens van de auto (vgl. Rechtbank Gelderland, 11 mei 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2595). De stelling van eiseres dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid is dus feitelijk niet juist. 10. Verder heeft de rechtbank al eerder geoordeeld dat het de inspecteur vrijstaat om een deskundige van zijn keuze in te schakelen, omdat artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur, dat de deskundigen partijdeskundigen zijn en dat daartegen geen bezwaar bestaat (zie Rechtbank Gelderland 5 februari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:659). De rechtbank ziet geen enkele aanleiding op dat oordeel terug te komen. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat DRZ een persoonlijk en/of zakelijk belang zou hebben bij de uitkomst van de procedure, anders dan het belang als ingehuurde deskundige. De rechtbank heeft geen reden aan de deskundigheid van DRZ te twijfelen. 11. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat het verzoek om de auto te Soesterberg te tonen disproportioneel was en dat verweerder bij de vaststelling van de aanslag het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder had moeten reageren op het gemotiveerde verzoek van eiseres om de auto op een andere locatie te tonen. Door dat niet te doen heeft verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Die schending is echter geen reden om de naheffingsaanslag te vernietigen of de bewijslastverdeling te wijzigen. Het betekent wel dat in beginsel het taxatierapport voldoende bewijs biedt van de schade en dat aan het niet verschijnen van eiseres geen gevolgen worden verbonden.
12. Wat betreft de waardevermindering door schade is tussen partijen niet in geschil dat de sporen van normaal gebruik zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde, zodat hiermee niet nogmaals rekening kan worden gehouden. Er kan dus alleen een aftrek op de koerslijstwaarde worden toegepast indien en voor zover sprake is van waardevermindering als gevolg van meer dan normale gebruiksschade.
13. De taxateur heeft beschadigingen aan de velgen en op een aantal plaatsen in de lak opgevoerd. De rechtbank acht de onderbouwing dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade, mede gelet op de foto’s in het taxatierapport, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder op deze punten onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de staat van het interieur.
14. Op basis van het taxatierapport en de foto’s acht de rechtbank de door eiseres gestelde roestvorming wel aannemelijk. Op de foto’s zijn namelijk diverse puntjes te zien en de taxateur heeft een deel daarvan aangemerkt als roestvorming. Verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven niet met zekerheid de aanwezigheid van roestvorming te kunnen betwisten aan de hand van de foto’s. Tegelijkertijd heeft verweerder erkend dat roestvorming niet is aan te merken als normale gebruiksschade. Aangezien een deskundige heeft geconstateerd dat sprake is van roestvorming en dit voldoende is onderbouwd met foto’s, dient met dit waardeverminderende element rekening te worden gehouden. De totale waardevermindering als gevolg van schade (roestvorming en bumper) bepaalt de rechtbank in goede justitie - mede gelet op de schadecalculatie bij het taxatierapport en rekening houdend met een afslag omdat niet elke euro herstelkosten een euro waardevermindering oplevert - op € 4.000. Dit resulteert in een handelsinkoopwaarde voor de auto van € 17.219. Gelet op de cataloguswaarde van de auto, die € 76.570 bedraagt, is de afschrijving dan 77,51%. De bruto BPM bedraagt € 15.079 en de verschuldigde BPM € 3.390. Op aangifte is € 2.947 voldaan. Daarom vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot € 443.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond.
16. Aangezien eiseres geen zelfstandige beroepsgronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, is de in rekening gebrachte belastingrente verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag.
17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Voor de bezwaarfase heeft verweerder al een kostenvergoeding toegekend. Deze laat de rechtbank in stand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Jackson, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: