In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, waarbij het bezwaar tegen de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ongegrond is verklaard. Eiser heeft op 10 maart 2017 aangifte gedaan voor de BPM en heeft € 938 voldaan. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 5 december 2017, heeft eiser op 4 januari 2018 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 oktober 2019 is echter gebleken dat eiser niet de juiste machtiging heeft overlegd om vertegenwoordigd te worden door [A]. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om de verzuimen te herstellen, maar er is geen correcte machtiging ontvangen. Hierdoor kon de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet kon worden vastgesteld dat het beroep daadwerkelijk namens eiser was ingesteld. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van immateriële schade, maar dit verzoek werd afgewezen, omdat er geen bewijs was dat eiser op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen grondslag is voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade, aangezien eiser niet betrokken was bij de procedure.