ECLI:NL:RBGEL:2019:5696

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
C/05/359650 / FA RK 19-3201
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de conversie van een voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 december 2019 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland. Betrokkene, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], had een voorwaardelijke machtiging die op 14 maart 2019 was verleend. Deze machtiging was geconverteerd naar een voorlopige machtiging op 5 juli 2019, na een melding van vermissing. Betrokkene had een klacht ingediend tegen de conversiebeslissing, die door de geneesheer-directeur was genomen zonder dat betrokkene zelf was gezien. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 november 2019, waarbij de advocaat van betrokkene, mr. M.A. Smits, aanwezig was, evenals de geneesheer-directeur van de instelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing tot conversie rechtsgeldig was, ondanks dat betrokkene niet tijdig was geïnformeerd over de conversie. De rechtbank oordeelde dat de waarnemend geneesheer-directeur niet verplicht was om betrokkene zelf te zien en dat de interne richtlijnen van de instelling niet zijn nageleefd, maar dit niet afdeed aan de geldigheid van de conversiebeslissing. Betrokkene werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding, omdat dit niet mogelijk was binnen de procedure op grond van de Wet Bopz. De rechtbank bevestigde de beslissing van de geneesheer-directeur tot conversie en verklaarde betrokkene niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schadevergoeding.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/359650 / FA RK 19-3201
Datum uitspraak: 4 december 2019
beschikking ex artikel 14e Wet Bopz
naar aanleiding van het verzoek van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland,
betreffende:
[naam](hierna: betrokkene),
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
advocaat: mr. M.A. Smits in Nijmegen.

1.Procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit:
- Het verzoek met bijlagen, ingekomen op 26 september 2019;
1.2.
Op 6 november 2019 heeft de rechtbank de zaak tijdens een zitting behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • betrokkene,
  • mr. Smits,
  • [naam geneesheer-directeur] geneesheer-directeur van [naam instelling] , regio [regionaam] (hierna: de geneesheer-directeur).
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is gezegd tijdens de zitting. Mr. Smits heeft een pleitnota voorgedragen. Deze is aan het dossier toegevoegd. Mr. Smits heeft daarnaast een aantal prints van uitspraken overgelegd en een aantal urenstaten. Ook deze zijn aan het dossier toegevoegd.
1.4.
Aan het einde van de zitting is afgesproken dat mr. Smits een intakeverslag in het geding zou brengen. Dit heeft zij dezelfde dag gedaan. Daarbij heeft zij ook de decursus overgelegd. De geneesheer-directeur heeft hierop gereageerd in een brief van 11 november 2019, door de rechtbank ontvangen op 12 november 2019.
1.5.
Vervolgens is bepaald dat vandaag een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
Ten aanzien van betrokkene is door deze rechtbank bij beschikking van 14 maart 2019 een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden, aldus geldend tot 13 september 2019 (zaaknummer 349957/19-662). Als voorwaarden zijn gesteld dat betrokkene de medicatie moest innemen zoals voorgeschreven en dat hij de afspraken met behandelaren moest nakomen.
2.2.
Op 5 juli 2019 om 4.20 uur is betrokkene vastgezet in een politiecel, na een melding van vermissing. Betrokkene is toen beoordeeld door een arts in opleiding tot specialist, mevrouw [naam specialist] (hierna: [naam specialist] ). Zij heeft overleg gepleegd met psychiater mevrouw [naam psychiater] (hierna: [naam psychiater] ). [naam psychiater] was op dat moment in dienst als waarnemend geneesheer-directeur. Vervolgens is besloten dat betrokkene moest worden opgenomen binnen [naam instelling] , op de locatie [naam] in [plaats] . Daartoe is de voorwaardelijke machtiging geconverteerd naar een voorlopige machtiging.
2.3.
Betrokkene heeft bij brief van 17 juli 2019 bij de BOPZ Klachtencommissie van [naam instelling] (hierna: de Klachtencommissie) een klacht ingediend tegen het niet tijdig uitreiken van de conversiebeslissing, de toepassing van dwangbehandeling en de gedwongen opname.
2.4.
In een brief van 18 juli 2019 heeft de geneesheer-directeur aan betrokkene geschreven:
Hiermee bericht ik u over de beslissing welke is genomen met betrekking tot de conversie van uw voorwaardelijke machtiging. Daarbij is gebleken, dat u van deze beslissing niet tijdig bericht hebt ontvangen, waarvoor onze welgemeende excuses. Hierbij ontvangt u dit bericht alsnog.
Krachtens een op 14.03.2019 afgegeven voorwaardelijke machtiging met kenmerk C/05/349957/FARK19/662, bent u op 05.07.2019 verplicht opgenomen op afdeling [naam instelling] [plaats] , [naam] , waarbij de voorwaardelijke machtiging is geconverteerd (omgezet) naar een voorlopige machtiging met als expiratiedatum 13.09.2019.
Reden voor deze opname is:
U heeft zich aan de behandeling onttrokken en bent tegen advies naar een onbekende bestemming gegaan. U was al enkele weken en in toenemende mate provocerend en tegendraads, deed grote uitgaven en ook u omgeving maakte zich grote zorgen over uw gezondheid. Uw behandelaren herkennen dit gedrag van een eerdere manische periode toen u ook opgenomen moest worden.
(…)
2.5.
In een beslissing van deze rechtbank van 8 augustus 2019 (schriftelijk vastgelegd op 19 augustus 2019) met zaaknummer 356962/19-2485 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opname van betrokkene moest voortduren en nog niet kon worden beëindigd.
2.6.
De Klachtencommissie heeft op 22 augustus 2019 betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten.
2.7.
Er is geen verlenging van de in een voorlopige machtiging geconverteerde voorwaardelijke machtiging verzocht. Sinds september 2019 is betrokkene met ontslag.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Betrokkene verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om zijn klachten alsnog geheel of gedeeltelijk gegrond te verklaren en hem ex artikel 41b van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: de Wet Bopz) een schadevergoeding toe te kennen voor zijn persoonlijke schade, te verhogen met de kosten van rechtsbijstand inclusief die van deze procedure bij de rechtbank.
3.2.
Namens [naam instelling] heeft de geneesheer-directeur zich op het standpunt gesteld dat de klachten van betrokkene ongegrond zijn. Daarom moeten zijn verzoeken worden afgewezen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling, ingegaan.

4.De beoordeling

Omvang van de beoordeling/ontvankelijkheid
4.1.
Het verzoekschrift van betrokkene draagt als opschrift: “verzoekschrift ex art. 41a lid 5 + 41b BOPZ”. Tijdens de zitting is door de advocaat van betrokkene (pleitnota onder 3) betoogd dat betrokkene opkomt tegen het niet correct uitvoeren van het behandelplan, het afzonderen en ook overigens in zijn vrijheden beperken van betrokkene en het tegen zijn wil behandelen van betrokkene met medicatie. Ook heeft de advocaat van betrokkene stellingen ingenomen ter zake de ontvankelijkheid van betrokkene in het onderhavige verzoek (pleitnota onder 4).
4.2.
De rechtbank constateert dat betrokkene opkomt tegen de, in zijn ogen, onrechtmatige (beslissing tot) conversie. Immers, betrokkene neemt over de voornoemde handelingen van de instelling geen op zichzelf staande en separaat onderbouwde stellingen in, maar stelt de geldigheid van de conversie ter discussie. Als die conversie als onrechtmatig moet worden aangemerkt, zo wordt door betrokkene geredeneerd, dan ontvalt de grond aan de diverse door de instelling ondernomen acties, hetgeen deze onrechtmatig maakt. Ook de Klachtencommissie heeft de stellingname van betrokkene zo geduid en hem daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten, omdat het niet aan de Klachtencommissie is om daarover een oordeel te geven. De rechtbank zal dus hierna een oordeel geven over de conversie, omdat zij vindt dat dit aan haar voorligt. De ontvankelijkheid van betrokkene op dat punt is een gegeven en behoeft geen nadere beoordeling.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Op grond van artikel 14e Wet Bopz kan betrokkene de rechter vragen een oordeel te geven over de geldigheid van de conversie. Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1104) volgt dat naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 14e Wet Bopz de rechter moet beoordelen of betrokkene, beoordeeld naar de omstandigheden op het moment van de beslissing van de rechter, opgenomen moet blijven (toetsing ex nunc). Ook kan worden verzocht de rechtmatigheid van de conversie te beoordelen. De rechter moet dan onderzoeken of de grond waarop de beslissing van de geneesheer-directeur tot conversie berust bij het nemen van die beslissing bestond en of deze de onvrijwillige opname kon rechtvaardigen (toetsing ex tunc).
4.4.
De eerstgenoemde beoordeling (ex nunc) is door deze rechtbank al gegeven in de beschikking van 8 augustus 2019. Toen is geoordeeld dat betrokkene nog opgenomen moest blijven omdat het psychiatrische beeld onvoldoende was opgeklaard en er niet zonder meer op kon worden vertrouwd dat betrokkene vrijwillig in de instelling zou (kunnen) verblijven, met name omdat met hem destijds geen overeenstemming over de behandeling met medicatie kon worden verkregen. Namens betrokkene is toen gevraagd geen beoordeling ex tunc te geven, omdat de uitspraak van de Klachtencommissie werd afgewacht.
4.5.
Nu vraagt betrokkene wel aan de rechtbank om die beoordeling te geven. De rechtbank constateert daarbij dat betrokkene geen gemotiveerde stellingen heeft ingenomen waar het gaat om de redenen van opname, als beschreven in de brief van de geneesheer-directeur van 18 juli 2019. In het kader van de behandeling op 8 augustus 2019 heeft betrokkene wel zijn visie gegeven op de periode kort voorafgaand aan zijn opname (beschikking van 8 augustus 2019 onder 3.2). Betrokkene heeft zijn argumenten in deze procedure niet herhaald en die zijn in het licht van de argumenten van de geneesheer-directeur als gegeven in zijn brief van 18 juli 2019 en tijdens de zitting in deze procedure, ook onvoldoende. Daarbij is mede van belang dat de rechtbank op 8 augustus 2019 heeft geoordeeld dat verdere opname aangewezen was, hetgeen temeer aannemelijk maakt dat er op 5 juli 2019 voldoende grond voor opname was.
4.6.
Betrokkene stelt dat het conversiebesluit niet rechtsgeldig was omdat er sprake is van een besluit door een waarnemend geneesheer-directeur die betrokkene niet zelf heeft gezien, omdat betrokkene nadien pas op 8 juli 2019 door een psychiater is gezien en omdat de conversie niet tijdig schriftelijk aan betrokkene is medegedeeld.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de figuur van een waarnemend geneesheer-directeur, in ieder geval onder de Wet Bopz, algemeen is geaccepteerd. In het boek Wet BOPZ Tekst & Toelichting (Keurentjes, 3e druk, 2012), bladzijde 38, staat:
“Het ziekenhuis moet een waarnemingsregeling hebben waaruit blijkt wie in geval van afwezigheid van de geneesheer-directeur diens taken overneemt, wie hem vervangt.”De rechtbank leidt hieruit af dat met de functie van waarnemend geneesheer-directeur kan worden gewerkt, mits voldoende is voorzien in een regeling daaromtrent. Niet in geschil is dat [naam instelling] over een dergelijke regeling beschikt. In deze zaak was sprake van een opname gedurende de nachtelijke uren, waardoor het temeer voorstelbaar is dat door een waarnemer beslissingen werden genomen.
4.8.
De waarnemend geneesheer-directeur was niet gehouden betrokkene zelf te zien. In de wet staat immers (artikel 14d lid 1 Wet Bopz) dat de geneesheer-directeur zich voorafgaand aan de opname op basis van een conversie van de voorwaardelijke machtiging
“op de hoogte stelt van de actuele geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt”. Dit brengt niet met zich dat de (waarnemend) geneesheer-directeur betrokkene zelf moet hebben gezien of gesproken. In het geval van betrokkene mocht [naam psychiater] zich dus door [naam specialist] over de toestand van betrokkene laten voorlichten en op grond van de verkregen informatie een beslissing over de conversie nemen. Dat betrokkene nadien niet binnen 24 uur is gezien door een psychiater is, zoals de geneesheer-directeur heeft erkend, in strijd met de interne richtlijnen van [naam instelling] , maar doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de geldigheid van de conversiebeslissing.
4.9.
Ten slotte is betrokkene niet tijdig de schriftelijke bevestiging van de conversie ter hand gesteld. Dit had uiterlijk binnen vier dagen na de beslissing moeten gebeuren, aldus artikel 14d lid 2 Wet Bopz. Dit is een vormfout, die mogelijk leidt tot een aanspraak op schadevergoeding voor betrokkene, maar maakt de beslissing tot conversie, hiervoor nogmaals getoetst en juist bevonden, niet onrechtmatig.
4.10.
Slotsom is dat de beslissing tot conversie rechtsgeldig was. De rechtbank zal deze beslissing bevestigen. Dit maakt tevens de behandeling als door [naam instelling] ingezet rechtmatig, nu deze passend was binnen de geconverteerde machtiging.
Schadevergoeding
4.11.
Zoals gezegd zou betrokkene recht kunnen hebben op schadevergoeding, wegens de te late schriftelijke mededeling van de gronden van de conversie. Betrokkene kan dat echter niet in een procedure als deze op grond van de Wet Bopz verzoeken, zo blijkt uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2017. Betrokkene wordt daarom in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
4.12.
De door de geneesheer-directeur genomen beslissing tot conversie zal worden bevestigd. Betrokkene wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schadevergoeding. Daarom ziet de rechtbank geen grond voor een kostenveroordeling van [naam instelling] en dus een beoordeling van de stellingen van betrokkene daarover.

5.De beslissing

5.1.
bevestigt de beslissing van de geneesheer-directeur tot conversie op 5 juli 2019 van de op dat moment ten aanzien van betrokkene geldende voorwaardelijke machtiging;
5.2.
verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schadevergoeding op grond van de te late schriftelijke mededeling van (de gronden van) de conversie.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019..