In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 17 januari 2019, staat de tijdigheid van een bezwaar tegen de belasting van personenauto’s en motorrijwielen centraal. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft op 8 november 2017 belasting voldaan en heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar op 21 maart 2018 niet-ontvankelijk, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De gemachtigde heeft het bezwaarschrift op 18 december 2017 per fax naar de rechtbank gestuurd, maar de papieren versie bereikte de inspecteur pas op 29 december 2017. De rechtbank moest nu beoordelen welke datum als tijdig moest worden beschouwd voor het bezwaar.
De rechtbank oordeelt dat de datum van indiening bij de rechtbank, 18 december 2017, als uitgangspunt moet worden genomen. Dit is gebaseerd op artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat de indieningsdatum bij de rechtbank bepalend is, tenzij er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De rechtbank concludeert dat er in dit geval geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik, omdat de gemachtigde niet met opzet voordeel heeft willen behalen door het bezwaar naar de verkeerde instantie te faxen. De rechtbank vernietigt de uitspraak van de inspecteur en verklaart het beroep gegrond, waarbij de zaak wordt terugverwezen naar de inspecteur voor een nieuwe uitspraak op bezwaar.
Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 512, en moet het betaalde griffierecht van € 170 aan eiser worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.