2.10.De rechtbank heeft het definitieve deskundigenbericht van Van Biezen op 3 oktober 2017 ontvangen. Dit rapport is nagenoeg identiek aan het concept-rapport. Uit zijn definitieve rapport wordt het volgende geciteerd:
BEELDVORMENDE DIAGNOSTIEK
(…)
X-LSWK 2 richtingen d.d. 05-10-2012: hierop wordt een discusversmalling L2-L3 gezien met vacuümfenomeen. Verder degeneratieve afwijkingen op niveau T12-L1 en L1-L2 waarbij er forste irregulariteit ter hoogte van de apofyse aan de voorzijde zichtbaar is van L1 en L2 met lichte wigvorming. Verder lichte discusversmalling L5-S1.
(…)
BEANTWOORDING VAN UW VRAGEN
(…)
3.Kunt u aan de hand van het medisch dossier aangeven of naar uw medisch oordeel dr. [gedaagde sub 3] vanaf oktober 2012 en in het bijzonder tijdens of na de ingreep op 14 februari 2013 heeft gehandeld als van een redelijk behandelend en redelijk bekwaam orthopaedisch chirurg onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht, uitgaand van de toentertijd voor orthopaedisch chirurgen geldende professionele standaard? Wilt u bij de beantwoording in ieder geval aandacht besteden aan de volgende deelvragen?
a. Is het toepassen van een posterieure spondylodese met PLIF, een passende behandelmethode voor de problematiek van mevrouw [Eiser]?
Antwoord:
Ik heb zeer grote moeite met de operatie indicatie die gesteld is bij de klachten zoals betrokkene die had in oktober/november 2012. Betrokkene was al jaren bekend met lage rugklachten op basis van slijtage waarvoor zij fysiotherapie, manuele therapie en Cesar therapie had gehad. Bij de polikliniekbezoeken in oktober/november 2012 in de St. Maartsenskliniek is de MRI uit het Elkerliek Ziekenhuis beoordeeld waarbij er een discopathie L2-L3 werd vastgesteld met Modic veranderingen graad 1. Tevens werd op de röntgenfoto een forse discusversmalling L2-L3 gezien met ook duidelijk degeneratieve afwijkingen op niveau T12-L1 en L1-L2 alsook een discusversmalling op niveau L5-S1. Uit deze beeldvorming en ook gezien het feit dat het gipscorset enige verlichting gaf, is toen de conclusie getrokken dat de pijnklachten veroorzaakt moesten worden door de discopathie op niveau L2-L3 waarvoor toen vervolgens een operatieve behandeling in de vorm van een spondylodese op niveau L2-L3 is voorgesteld.
Allereerst wil ik ter discussie stellen of het opereren van een degeneratieve wervelkolom in verband met rugpijn geïndiceerd is. We hebben bij betrokkene te maken met alleen rugklachten terwijl er geen aanwijzingen zijn voor beenklachten ten gevolge van bijvoorbeeld kanaalstenose, recessus stenose of foramenstenose.
Volgens
de Richtlijn wervelkolom gerelateerde pijnklachten van de lage rug uit 2011 (zie bijlage 1), opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie en de Nederlandse orthopaedische Vereniging is het advies vrij duidelijk. Zie bijlage 1.
Op blz. 80 valt te lezen dat er geen bewijslast is dat operatieve behandeling een beter resultaat heeft dan conservatieve behandeling. Er zijn geen studies gevonden die voldoen aan de selectiecriteria. De aanbeveling op blz 81 luidt als volgt: bij patiënten met discuspijn die onvoldoende of geen effect hebben van gestructureerde conservatieve therapie, kan een behandeling met fusie overwogen worden. Deze behandeling dient bij voorkeur in studieverband te worden uitgevoerd. De aanbeveling laat dus ruimte voor een operatieve behandeling in de vorm van een fusie, maar bewijs dat een operatieve behandeling beter is dan een conservatieve behandeling, kan in de literatuur niet gevonden worden. Alvorens tot operatie over te gaan moet eerst een gestructureerd oefenprogramma gevolgd zijn met psycho cognitieve gedragstherapie. Indien dan toch een operatieve behandeling overwogen wordt, moet heel duidelijk aan patiënt uitgelegd worden waarom een operatieve behandeling de voorkeur verdient boven een conservatieve behandeling en dat er ook rekening gehouden moet worden met een grote kans dat de klachten niet verminderen of zelfs kunnen verergeren. Deze overweging kan ik nergens in de stukken terugvinden en is ook niet met betrokkene besproken, noch met de verwijzend orthopaed. Ook is er geen sprake, mijns inziens van een operatie in studieverband.
Ten tweede is er op basis van de röntgenfoto en het MRI-onderzoek en het feit dat betrokkene vermindering van klachten had gedurende enige weken dragen van een hooglumbaalcorset, besloten tot operatieve behandeling. Volgens het artikel
‘Clinical decision making in spinal fusion in chronic low backpain. Results of a nationwide survey among spine surgeons uit 2011 opgesteld door Willems, de Bie, Öner, Castelein en de Kleuver (orthopaedic van Universitair Medisch Centrum Maastricht, Universitair Medisch Centrum Utrecht en de St. Maartenskliniek, (zie bijlage 2))valt op bladzijde 5 te lezen dat tweederde van de ondervraagden het onvoldoende vond dat alleen een blanke röntgenfoto en een MRI voldoende bewijs zijn om tot een operatieve behandeling te besluiten en dat dit in overeenstemming is met de literatuur die aangeeft dat een degeneratieve discus op de MRI geen sterke klinische relevantie heeft en dat er ook geen correlatie bestaat tussen de radiologische bevindingen en het klinische beeld. Met andere woorden, het is maar zeer de vraag of de afwijking die gevonden wordt bij beeldvorming ook de oorzaak van de rugklachten is.
Een derde overweging die zeker zo belangrijk is, is het feit dat op de gewone lumbale wervelkolom foto’s reeds uitgebreide degeneratieve afwijkingen op andere niveau’s zichtbaar waren. Het is mij dan ook niet duidelijk waarom gekozen is dat het niveau L2-L3 de hoofdoorzaak van de klachten van betrokkene zouden zijn.
Samengevat vind ik de indicatiestelling tot operatieve stabilisatie van L2-L3 dan ook uiterst discutabel gezien bovenstaande overwegingen.
b. Welke risico's zijn er aan de in vraag 1a. (gedoeld wordt op vraag 3a,
rb) bedoelde ingreep verbonden?
Antwoord:
Gezien wat er gesteld is in vraag 1a (3a,
rb) kan het dus heel goed zijn dat een operatieve behandeling van een degeneratieve wervelkolom totaal geen verlichting van de klachten geeft en zelfs de klachten kan doen verergeren. Het kan heel goed zijn dat bij betrokkene de degeneratieve afwijkingen op niveau Tl2-Ll-L2 danwel L5-S1 minstens zoveel klachten veroorzaken als de discopathie op niveau L2-L3. Het risico is dus vrij groot dat een operatieve behandeling in vorm van een fusie van L2-L3 geen vermindering van de klacht geeft.
(…)
l. Hoe verklaart u het postoperatief opgetreden neurologisch beeld?
Antwoord:
Zoals hierboven gesteld ben ik van mening dat er sprake is van een partieel caudaletsel, veroorzaakt door lokale druk op de duraalzak, mogelijk bij het stelpen van de epidurale bloeding door middel van de Floseal, dan wel door het feit dat om de bloeding te coaguleren lokaal druk wordt uitgeoefend op de duraalzak, hetgeen dan kan leiden tot mechanische beschadiging. Voorts kan uiteraard bij het verwijderen van de discus en het vrijprepareren van de locatie waar de twee cages worden geplaatst, door manipuleren lokale druk op de duraalzak worden uitgeoefend. Ook in dit geval kan dit leiden tot een partieel caudaletsel.
4. (…)
e. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in haar huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden?
Antwoord:
In het dagelijkse leven heeft betrokkene last bij het lopen en staan. Door het krachtsverlies is één en ander duidelijk beperkt. Betrokkene loopt buiten met een rollator, binnen kan zij zonder steun lopen. Voorts problemen met bukken, met staan (betrokkene kan 10 tot 15 minuten staan), verder last bij zitten, maximaal 45 tot 60 minuten, terwijl ook liggen klachten geeft. Hurken en op de knieën zitten is eveneens moeizaam. Traplopen gaat zeer moeizaam. Verder heeft betrokkene nog rugklachten met soms uitstralende stroomstootachtige pijn, zowel naar craniaal als naar distaal. Voorts krampen in de benen en voeten, links uitgesprokener dan rechts. Ook ervaart zij minder gevoel in de vagina tijdens gemeenschap. In de vrijetijdsbesteding deed betrokkene veel aan sport, zoals snowboarden, duiken, motorrijden, backpacken, wandelen en ballet, hetgeen thans niet meer goed mogelijk is. Verder heeft zij als hobby’s winkelen, fotografie en koken, hetgeen door de beperkingen in het lopen en staan moeilijk is geworden. Bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden worden deze voornamelijk door haar echtgenoot gedaan, werkzaamheden als dweilen, stofzuigen, bed opmaken, ramen wassen, vaatwasser in-en uitruimen zijn niet meer goed mogelijk. Tillen van zware boodschappen kan betrokkene niet zelf meer en wordt door haar echtgenoot gedaan.
f. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het verweten handelen betrokkene niet was overkomen? Indien dit het geval is, hoe groot acht u die kans? Kunt u dit toelichten?
Antwoord:
Neen.
(…)
7.a Bestaan er over het onderwerp van de expertise medisch-wetenschappelijk uiteenlopende opvatting?
Antwoord;
De discussie wel of niet opereren van een degeneratieve rug in de orthopaedie wereld is altijd een discussiepunt geweest. Mijn antwoord zoals ik die hier uiteen heb gezet onder 3a geeft in ieder geval weer wat de overgrote mening is bij de Nederlandse wervelkolom orthopaeden en neurochirurgen.
(…)
c. Welke is uw eigen opvatting?
Antwoord:
Ik ben van mening dat er geen indicatie is voor fusie bij een degeneratieve wervelkolom indien dit alleen gedaan wordt voor rugpijnklachten. In het onderhavige geval kan voorts nog gesteld worden dat er op zoveel niveau’s degeneratieve afwijkingen zichtbaar waren, dat het niet duidelijk is waarom tot de conclusie is gekomen dat de pijnklachten alleen door het niveau L2-L3 veroorzaakt werden.
d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt?
Antwoord:
In Nederland zal voornamelijk eerder genoemde richtlijn gevolgd worden en zal zoals in geval van betrokkene niet tot een lokale spondylodese overgegaan zijn, temeer daar er op meerdere niveau’s degeneratieve afwijkingen te zien waren.
Van Biezen heeft bij afzonderlijke brief van 19 september 2017 op de reactie van de stichting gerespondeerd. In die brief staat onder meer:
Indicatie voor de operatie.
Betrokkene was ten tijde van de behandeling 40 jaar en was al van 12-jarige leeftijd bekend met rugklachten.
Voor deze klachten heeft zij meerdere malen conservatieve behandelen gekregen. In verband met het aanhouden van haar rugklachten is betrokkene door collega [naam 1] orthopaedisch chirurg te Helmond, doorverwezen naar de St. Maartenskliniek. In de St. Maartenskliniek is betrokkene op 05-10-2012 (en niet zoals vermeld in de brief van collega [gedaagde sub 3] op 05-11-2012) poliklinisch gezien door collega [naam 2]. Betrokkene kreeg een hoog lumbaal corset zoals vermeld in de brieven van collega [naam 2] d.d. 26-10-2012 en 21-12-2012. Expliciet wordt er melding gemaakt dat er geen lumbaal corset gegeven is maar dat er een driepuntscorset is aangelegd. Dit teneinde de thoraco-lumbale overgang, alwaar zich de degeneratieve veranderingen bevinden, structureel beter te ondersteunen. Daar dit na een aantal weken anamnestisch een pijnreductie van 50% overdag opleverde was dit mede een argument om een operatieve behandeling voor te stellen.
Het is mij niet duidelijk waarom een pijnreductie van 50% overdag bij het dragen van een driepunts corset een positieve indicator is geweest voor de uitgevoerde operatie. Verder begrijp ik niet waarom het driepuntscorset een bijdrage levert voor het exact vaststellen van de localisatie van het niveau in de wervelkolom waar de klachten vandaan komen. Betrokkene heeft op meerdere niveaus degeneratieve afwijkingen thoraco-lumbaal en het is mij dan ook niet duidelijk waarom degeneratieve veranderingen op het ene niveau belangrijker zijn als mogelijke oorzaak voor de rugklachten, dan de degeneratieve veranderingen op een ander niveau. Anders gesteld, waarom werden de afwijkingen op het niveau L2-L3 als hoofdoorzaak van de klachten gezien en niet de afwijkingen op de andere niveaus waarop de degeneratieve/ontwikkelings afwijkingen te zien waren.
Betrokkene heeft al vanaf de puberteit rugklachten bij röntgenologisch apofysitis stoornissen van de sluitplaten van wervel Ll en L2. In deze tijd waren er uiteraard nog geen degeneratieve afwijkingen op het niveau L2-L3 maar wel heftige rugklachten waarvoor zij langdurig conservatief behandeld is. Betrokkene heeft dus langdurige pijnklachten gehad van haar rug ook zonder de degeneratieve afwijkingen op niveau L2-L3.
Belangrijk voor de operatie indicatie worden ook de MRI afwijkingen gevonden zoals zichtbaar op de MRI van 11-07-2012. Met name de Schmorlse nodus en de Modic 1 veranderingen van de discus van L2-L3 worden als een belangrijke reden gezien voor de klachten van betrokkene.
Verwezen wordt naar de literatuur, en wel naar het artikel van Mok et al. uit 2010 waarin relatie wordt gezien tussen het hebben van Schmorlse noduli en de ernst van de discus degeneratie. Alsook naar het artikel van Kjaer et al. uit 2006, waarin een relatie wordt gezien tussen de ernst van de klachten bij een degeneratieve discus en de ernst van de Modic afwijkingen op de MRI. Hierbij wordt door de schrijvers gesteld dat "people with Low Back Pain and Modic changes may deserve to be diagnosed as having specific Low Back Pain". Deze opmerking van de schrijvers impliceert duidelijk dat over het algemeen lage rugklachten met de Modic afwijkingen op de MRI tot nu toe niet als een specifieke lage rugklacht wordt beschouwd. Verder blijft het onduidelijk waarom een eventuele typische lage rugklacht wel eerder een indicatie zou zijn voor een operatieve behandeling. Ook hiervoor is totaal geen enkele literatuur bewijzend. Tot slot wordt verwezen naar het artikel van Jensen uit 2012 waarin geconcludeerd wordt dat bij de aanwezigheid van Modic type 1 afwijkingen bij een follow-up van 14 maanden dit leidt tot achteruitgang van chronische lage rugklachten.
Samenvattend kan gesteld worden dat de drie artikelen een antwoord proberen te geven of de oorzaak van de rugklachten alsook de lokalisatie waardoor de rugklachten ontstaan, bepaald kan worden aan de hand van de Modic afwijkingen en de discus degeneratie zoals deze zichtbaar zijn bij MRI onderzoek. Tot nu toe heeft dit niet geleid tot verandering van behandeling van lage rugklachten van de verschillende specialistische verenigingen. Ook de richtlijn van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging uit 2012 (getiteld: wervelkolom gerelateerde pijnklachten lage rug), maakt geen gebruik van de Modic classificaties bij de afweging voor een operatieve behandeling. Deze richtlijn blijft uiterst duidelijk voor discogene pijnklachten, namelijk dat er geen meerwaarde is in een operatieve behandeling van discus pijn in de vorm van een lumbale fusie, ten opzichte van een conservatieve behandeling.
Uiteraard blijft de vrijheid bestaan om toch in bepaalde gevallen tot operatieve behandeling in de vorm van een lumbale spondylodese over te gaan, maar hierbij moet dan ook de richtlijn gevolgd worden en dient deze operatieve behandeling bij voorkeur in studieverband te worden uitgevoerd. Indien men van een dergelijke richtlijn afwijkt moet uiteraard wel duidelijk worden waarom dit gedaan wordt.
Van dit alles is bij betrokkene naar mijn mening geen sprake geweest.
Tot slot wil ik nogmaals opmerken dat ik de gedachtegang voor een keuze voor een selectieve spondylodese, te weten tussen L2 en L3, niet echt kan volgen gezien de andere degeneratieve-/ontwikkelingsstoornissen die betrokkene al vele jaren had. Betrokkene moet dus ook vele jaren rugklachten hebben gehad zonder de discus degeneratie afwijkingen op niveau L2-L3, daar de discus degeneratie een langzaam verlopend proces is dat zich over vele jaren kan uitstrekken.