ECLI:NL:RBGEL:2020:1454

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5046
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulp en persoonsgebonden budget aan minderjarigen na onzorgvuldig onderzoek door de gemeente

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 6 maart 2020, hebben eiseressen, drie minderjarigen vertegenwoordigd door hun ouders, beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente ten tijde van de aanvraag een onzorgvuldig en onvolledig onderzoek heeft verricht naar de jeugdhulp die aan de eiseressen moest worden verleend. De rechtbank heeft op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) ingeschakeld. De RvdK heeft geadviseerd dat de moeder van de eiseressen een belangrijke rol speelt in de zorgverlening en dat er een complex geheel van zorgverlening nodig is geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente niet voldoende heeft onderbouwd waarom de jeugdhulp door de moeder alleen in combinatie met professionele ondersteuning kan worden verleend. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de gemeente vernietigd voor zover het de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) aan de moeder betreft, en heeft zelf in de zaak voorzien door de moeder met terugwerkende kracht een pgb toe te kennen voor de begeleiding die zij aan haar kinderen heeft verleend. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht van de eiseressen moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden, vastgesteld op € 2.362,50.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/5046

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2020

in de zaak tussen

1.[Naam A] , 2) [Naam B] en 3) [Naam C] te [A] , eiseressen

wettelijk vertegenwoordigd door hun ouders
[Naam D] en
[Naam E],
allen te [A] ,
(gemachtigde: mr. R. Imkamp)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edete Ede, verweerder.

Procesverloop

Voor zover nog van belang in deze procedure heeft verweerder de volgende besluiten genomen.
Bij besluit van 27 oktober 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseressen met ingang van 1 mei 2017 (tot en met 31 december 2018) begeleiding toegekend voor 8 uur per week in de zin van een pgb.
Bij (herzienings)besluit van 20 maart 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseressen sub 1, 2 en 3 met ingang van 20 februari 2018 jeugdhulp in de zin van begeleiding individueel (regulier) in de vorm van een pgb toegekend.
Bij besluit van 31 mei 2018 (het primaire besluit III) heeft verweerder aan eiseressen met ingang van 1 maart 2018 (tot en met 31 maart 2018) begeleiding (door het netwerk) voor
8 uur per week in de zin van een pgb toegekend.
Bij besluit van 31 juli 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. De ouders van eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiseressen sub 1 en 2 zijn voorafgaande aan het onderzoek ter zitting gehoord door mr. E.C.E. Marechal, kinderrechter.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde E. van den Ham. Verder zijn C. Gielink en H.J.A. Eek-Smeenk namens verweerder verschenen.
Bij brief van 1 februari 2019 is het onderzoek heropend en zijn partijen uitgenodigd voor een comparitie van partijen om de mogelijkheid te bespreken tot het inwinnen van advies en oproeping van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) door de rechtbank op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De comparitie van partijen is gehouden op 9 april 2019. De ouders van eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde E. van den Ham. Verder zijn C. Gielink en H.J.A. Eek-Smeenk namens verweerder verschenen.
Namens de RvdK zijn mr. S. Graat en mr. R.W.H.H. Molmans verschenen.
Ter comparitie hebben partijen ingestemd met de inschakeling van de RvdK voor het verrichten van onderzoek als neergelegd in het proces-verbaal van de comparitie. Vervolgens heeft de RvdK dit onderzoek verricht en advies uitgebracht.
Op 22 november 2019 heeft verweerder bij gewijzigde beslissing op bezwaar (het bestreden besluit II) aan eiseressen over de periode van 20 november 2019 tot en met 31 december 2020 jeugdhulp toegekend, bestaande uit begeleiding specialistisch (individueel) voor 8 uur per week, te leveren door Tien voor Toekomst, in de vorm van ZIN, begeleiding regulier (individueel) voor 6 uur per week, te leveren door het netwerk in de vorm van een pgb
en begeleiding regulier (individueel) voor 24 uur per week, te leveren door moeder (netwerk) in de vorm van een pgb.
Partijen hebben de rechtbank desgevraagd bericht geen (nadere) zitting te wensen, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiseressen op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege betrekking heeft op het bestreden besluit II.
Gelet op het gewijzigde besluit hebben eiseressen niet langer belang bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
2. De feiten zijn partijen genoegzaam bekend.
3.1.
Tussen partijen is thans nog in geschil of aan eiseressen met terugwerkende kracht een persoonsgebonden budget moet worden toegekend voor de door hun moeder aan eiseressen geboden begeleiding en ondersteuning.
3.2.
Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de RvdK in algemene, en niet alleen toekomstgerichte, zin over de toegevoegde waarde van de inzet door moeder heeft geschreven.
Zo staat in het advies van de RvdK beschreven hoe moeder in de praktijk de regievoerder is binnen het gezin, dat op haar een meer dan gemiddelde belasting rust vanwege problematiek van eiseressen en dat zij bijna een dagtaak heeft aan de ondersteuning die het voor haar niet mogelijk maakt een parttime baan te hebben.
Verweerder heeft dat miskend, aldus eiseressen.
Daar komt bij dat de eerdere besluitvorming van verweerder niet gebaseerd is op een zorgvuldig onderzoek en een draagkrachtige motivering. Nu het beroep ook betrekking heeft op de periode in het verleden (namelijk per 2 september 2016, het moment waarop het gezin schriftelijk aan verweerder liet weten weer opnieuw een hulpvraag te hebben) had verweerder de gebreken over die periode ook dienen te herstellen. Dit is ten onrechte niet gebeurd. Van belang is dat niet in geschil is
dater een voorziening getroffen dient te worden voor de hulp die moeder aan eiseressen biedt, maar alleen over de periode waarover dat moet gebeuren.
3.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gezien de samenhang tussen de door de RvdK geadviseerde vormen van ondersteuning, een voorziening in de vorm van een pgb voor bovengebruikelijke ondersteuning door moeder enkel passend en doelgericht is als dit in combinatie met de door de RvdK beschreven professionele ondersteuning wordt ingezet. Er bestaat dan ook geen aanleiding om met terugwerkende kracht een pgb voor moeder toe te kennen.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.5.
Niet (langer) in geschil is dat de hulp en ondersteuning die moeder aan eiseressen heeft verleend en nog steeds verleent kan worden gekwalificeerd als jeugdhulp in de zin van artikel 1.1 van de Jeugdwet.
3.6.
Tussen partijen staat eveneens vast dat verweerder destijds, ten tijde van de aanvraag, een onzorgvuldig en onvolledig onderzoek heeft verricht. Vanwege dat onzorgvuldige en onvolledige onderzoek heeft de rechtbank het ook noodzakelijk geacht om op grond van artikel 810 Rv het advies van de RvdK in te winnen.
Uit het advies van de RvdK, waarin partijen zich kunnen vinden, volgt dat er (door de jaren heen) een complex geheel van zorgverlening nodig is (geweest) en dat moeder door haar inzet, waarvoor zij haar werkende bestaan heeft moeten opgeven, een belangrijk onderdeel van dit complexe geheel is (geweest) en kan (en heeft kunnen) zijn.
Derhalve had ook in het verleden aan eiseressen jeugdhulp in de vorm van een pgb, waarmee zij zich konden verzekeren van de jeugdhulp die door moeder is verleend, toegekend moeten worden.
Verweerder heeft dit in zijn besluit van 22 november 2019 miskend, door het pgb dat bestemd is voor de door moeder te verlenen jeugdhulp pas per 20 november 2019 toe te kennen. Verweerder heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen van zijn standpunt dat de jeugdhulp door moeder enkel passend en doelgericht kan worden verleend als deze in combinatie met de door de RvdK beschreven professionele ondersteuning plaatsvindt. Voor dit standpunt acht de rechtbank in het rapport van de RvdK onvoldoende aanknopingspunten aanwezig.
3.7.
Het beroep is in zoverre dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit II vernietigen voor zover daarbij de begeleiding regulier, individueel, te leveren door moeder (netwerk) in de vorm van een pgb per 20 november 2019 voor 24 uur per week is toegekend.
3.8.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de begeleiding regulier, individueel, te leveren door moeder (netwerk) in de vorm van een pgb met ingang van 1 mei 2017 voor 24 uur per week tegen een tarief van € 20,- per uur wordt toegekend.
4.1.
Verder is nog in geschil of verweerder op dit moment al een voorziening in de vorm van de inzet van een hoogbegaafdheidscoach aan eiseressen moet toekennen of dat daartoe eerst een onderzoek door Tien voor Toekomst kan worden afgewacht.
4.2.
De beoordeling van het bestreden besluit II dient door de rechtbank te geschieden aan de hand van de situatie ten tijde van het nemen van dat besluit en niet aan de hand van later beschikbaar zijnde gegevens.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank getuigt de weigering van verweerder om op dat moment al een voorziening voor de inzet door een hoogbegaafdheidscoach toe te kennen niet van besluiteloosheid of onzorgvuldig handelen van de zijde van verweerder, nog daargelaten dat verweerder heeft toegezegd deze voorziening toe te zullen kennen zodra een onderzoek daartoe door Tien voor Toekomst is afgerond. In dit geval getuigt het juist van zorgvuldigheid en is het in de lijn met het advies van de RvdK en de Jeugdwet dat verweerder eerst onderzoek verricht.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.362,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen bij de (inlichtingen)comparitie, 0,5 punt voor het overleggen van schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in hun beroep tegen het bestreden besluit I;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II voor zover daarbij de begeleiding regulier, individueel, te leveren door moeder (netwerk) in de vorm van een pgb per 20 november 2019 voor
24 uur per week is toegekend;
- herroept de primaire besluiten I, II en III;
- bepaalt dat aan eiseressen begeleiding regulier, individueel, te leveren door moeder (netwerk), in de vorm van een pgb met ingang van 1 mei 2017 voor 24 uur per week tegen een tarief van € 20,- per uur wordt toegekend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit II voor zover dat is vernietigd;
- gelast dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht groot € 46,- aan hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 2.362,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter (kinderrechter),
mr. E.C.E. Marechal (kinderrechter) en mr. dr. drs. E.L. de Jongh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 maart 2020
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.