In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 maart 2020 uitspraak gedaan in de verzetprocedures van [opposante] B.V. tegen eerdere uitspraken waarin haar beroepen niet-ontvankelijk waren verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante, ondanks haar argumenten over de hoge kosten van het griffierecht, niet heeft aangetoond dat deze kosten een onoverkomelijk obstakel vormen voor de toegang tot de rechter. De rechtbank heeft de verzetten behandeld op 9 maart 2020, waarbij de opposante werd bijgestaan door haar gemachtigde en een andere persoon, terwijl de verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de hoogte van het griffierecht en de mogelijkheid van ontheffing. De opposante heeft aangevoerd dat het griffierecht van € 345 per zaak de toegang tot de rechter bemoeilijkt, maar de rechtbank oordeelde dat de nationale wetgeving en de jurisprudentie van het Hof van Justitie niet in strijd zijn met het doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de hoogte van het griffierecht niet zodanig is dat het een ontoelaatbare belemmering vormt voor de toegang tot de rechter.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzetten ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraken in stand blijven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.