ECLI:NL:RBGEL:2020:2195

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2966
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verkeersbesluit voor 30 kilometerzone in Maasdriel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Maasdriel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel. Eiser had verzocht om een verkeersbesluit te nemen om een 30 kilometerzone in te stellen op de [locatie 1] in Maasdriel, vanwege een verkeersonveilige situatie. Het college heeft dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een adviesrapport van een extern adviesbureau, dat aanbeveelde de huidige 50-kilometer inrichting te handhaven en geen vrachtwagenverbod in te stellen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het college voldoende onderbouwd had waarom het geen gebruik wilde maken van zijn bevoegdheid om een 30 kilometerzone in te stellen. De rechtbank concludeerde dat de alternatieve routes die eiser voorstelde niet geschikt waren en dat het college zich terecht op het standpunt stelde dat de richtlijnen van Duurzaam Veilig Verkeer niet genegeerd waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek om een verkeersbesluit te nemen voor de [locatie 1] in [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon A]. Verweerder is vertegenwoordigd door [persoon B] (medewerkster verkeer en vervoer) en [persoon C] (juridisch adviseur).

Overwegingen

Eiser woont in [plaats] aan de [locatie 1]. Hij heeft verweerder verzocht een verkeersbesluit te nemen waarbij maatregelen worden getroffen om aan de verkeersonveilige situatie in de [locatie 1] een einde te maken. Concreet heeft eiser verzocht om een vrachtwagenverbod in de [locatie 1] en het instellen van een 30-kilometerzone met de daarbij behorende inrichting. Verweerder heeft extern adviesbureau [naam adviesbureau] opdracht gegeven om advies uit te brengen met betrekking tot het verzoek van eiser. Bij advies van 6 november 2018 heeft [naam adviesbureau] geadviseerd om de 50‑kilometer inrichting te handhaven en geen vrachtwagenverbod in te stellen. Verweerder heeft, in navolging van het advies van [naam adviesbureau], besloten het verzoek van eiser af te wijzen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de WVW geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
In artikel 15, tweede lid, van de WVW is bepaald dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorziening ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Op grond van artikel 18, derde lid, van de WVW worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.
2.1.
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de begrippen ‘veiligheid op de weg’, ‘bruikbaarheid van de weg’ en ‘vrijheid van het verkeer’ [2] . De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Het voorgaande geldt ook in het geval dat, zoals hier aan de orde, verweerder weigert een verkeersbesluit te nemen.
30 kilometerzone?
3. Uit het advies van [naam adviesbureau], de stukken en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat verweerder – samengevat – om de volgende redenen geen gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om in de [locatie 1] een 30 kilometerzone in te stellen.
Om een 30 kilometerzone in de [locatie 1] in te stellen, moet het wegbeeld ter plaatse in overeenstemming zijn met de verkeerstekens met betrekking tot de maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Vanwege de ontsluitingsfunctie van de [locatie 1] is het echter niet mogelijk om deze inrichting te realiseren. Het vrachtverkeer maakt dat de breedte van het wegprofiel zodanig moet zijn, dat inrichting als 30 kilometerzone niet mogelijk is. Het wegbeeld past dan niet meer bij de snelheid van 30 kilometer. Ook het aanbrengen van snelheidsremmers, zoals een verkeersdrempel of een wegversmalling is niet mogelijk.
Een verkeersdrempel veroorzaakt namelijk te veel trillingen wanneer er vrachtverkeer over rijdt. Wegversmallingen zullen, vanwege het vrachtverkeer, ver van elkaar af moeten staan en passen daardoor niet in het wegbeeld van een 30‑kilometerzone.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus voldoende heeft onderbouwd waarom hij geen gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om een 30 kilometerzone in te stellen.
Alternatieve routes
5. Eiser stelt dat de alternatieve routes onvoldoende zijn onderzocht. Met name naar de route via de [straat] is onvoldoende onderzoek gedaan.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de alternatieve routes wel degelijk zijn onderzocht, maar dat er voor het vrachtverkeer geen beter alternatief is dan de [locatie 1].
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd waarom de in het rapport van [naam adviesbureau] genoemde alternatieve routes geen goede optie zijn. Dit geldt ook voor de alternatieve route via de [straat]. De rechtbank overweegt dat de [straat] weliswaar voor het grootste gedeelte buiten de bebouwde kom ligt, maar dat de [straat] over de gehele lengte een smalle weg is. De [locatie 1] daarentegen is voor het grootste gedeelte een bredere straat en wordt na de reeds ingeplande herinrichting slechts op enkele delen smal. Daarnaast blijkt uit het rapport van [naam adviesbureau] dat er aan de [straat] geen voorzieningen voor fietsers en voetgangers aanwezig zijn. Zonder bijvoorbeeld een fietspad en een voetpad, ontstaat er door menging van fietsers en voetgangers met het vrachtverkeer een onwenselijke situatie. Aan beide zijden van de [straat] zijn sloten gelegen en is de berm zacht en smal. Er zijn daardoor onvoldoende uitwijkmogelijkheden voor het (vracht)verkeer. Een herinrichting van de [straat] zal mede daardoor erg complex en kostbaar zijn.
Willekeur?
8. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het standpunt van eiser dat de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid gebruik maakt willekeur inhoudt, niet volgt.
Richtlijnen Duurzaam Veilig Verkeer
9. Eiser stelt dat de richtlijnen van Duurzaam Veilig Verkeer (richtlijnen DVV) niet betrokken zijn bij het besluit.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de richtlijnen DVV niet zijn genegeerd. In het rapport van [naam adviesbureau] is gemotiveerd uiteengezet dat het vanwege de huidige verkeersfunctie van de weg echter niet haalbaar is om de weg conform de richtlijnen DVV in te richten als een 30 kilometerzone.
Herinrichting van de [locatie 1]
11. Eiser stelt dat het inrichtingsplan voor de geplande herinrichting van de [locatie 1] onzorgvuldig tot stand is gekomen.
12. De rechtbank stelt vast dat het herinrichtingsplan van de [locatie 1] niet in deze procedure te beoordeling voor ligt. De rechtbank zal hier verder dan ook niet op ingaan.
Vertrouwensbeginsel
13. Eiser stelt dat de bewoners aan de [locatie 1] al twintig jaar lang is voorgehouden dat de straat volgens de richtlijnen DVV als verblijfsgebied wordt ingericht en dat het vrachtverkeer van de [locatie 1] af gaat.
14. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
15. De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Uit de stukken en de daarop gegeven toelichting ter zitting is namelijk niet gebleken dat er concrete toezeggingen zijn gedaan aan eiser. Dat de gemeente er al enkele jaren naar streeft dat de [locatie 1] zal worden ingericht als een verblijfsgebied zonder vrachtverkeer maakt dat niet anders.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Vruwink, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 11 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4188) en de uitspraak van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:121).
2.Begrippen zoals genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van l7 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2455)