ECLI:NL:RBGEL:2020:2476

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4246
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning omzetting zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte op basis van onverbindend verklaarde verordening

In deze zaak heeft de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen om eisers een vergunning te verlenen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte. De rechtbank volgt de eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2020, waarin artikel 12 van de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 onverbindend werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de vergunning niet op deze onverbindende bepaling kan worden gebaseerd, waardoor het bestreden besluit niet kan standhouden.

Eisers, eigenaren van een pand in Nijmegen, hadden een aanvraag ingediend voor de omzetting van hun zelfstandige woning in onzelfstandige wooneenheden. Het college weigerde deze aanvraag op basis van de leefbaarheidstoets in de beleidsregels. Eisers voerden aan dat de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 niet onderbouwd was en dat er geen sprake was van schaarste aan goedkope woonruimte. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak van de meervoudige kamer relevant is voor deze zaak, omdat het bestreden besluit is gebaseerd op een onverbindende bepaling.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vergoed, evenals het griffierecht. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier M.H.M. Steigenga-Gerritsen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiser] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S. Vermeulen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen , verweerder

(gemachtigde: mr. M.G.J. Litjens).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eisers een vergunning te verlenen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte.
Bij besluit van 28 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat deze zaak?
1. Eisers zijn eigenaar van het pand aan de [locatie] in [woonplaats] . Zij verhuren dit pand aan de [huurder] Eisers hebben bij verweerder een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het omzetten van zelfstandige woningen in onzelfstandige wooneenheden. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd de gevraagde omzettingsvergunning te verlenen, omdat niet wordt voldaan aan de in de beleidsregels neergelegde leefbaarheidstoets. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de weigering in stand gelaten. Eisers zijn het niet eens met de weigering. Zij voeren naast andere gronden aan dat de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 onverbindend is, omdat niet onderbouwd is dat in (delen van) de gemeente Nijmegen sprake is van schaarste aan goedkope woonruimte.
Is de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2020 van belang voor deze zaak?
2. Op 24 januari 2020 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan in een drietal soortgelijke zaken. [1] Ook in die zaken ging het om de weigering van verweerder om een vergunning te verlenen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte. De rechtbank heeft in die zaken beoordeeld of het artikel uit de verordening waarin de vergunningplicht voor de omzetting is opgenomen al dan niet verbindend is.
2.1.
In die uitspraak heeft de rechtbank beschreven hoe de vergunningplicht is geregeld in de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 (Verordening). De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 12 van de Verordening onverbindend is. De gemeenteraad heeft namelijk niet onderbouwd dat in Nijmegen sprake is van schaarste aan (goedkope) woonruimte en dat een verordening – met een stelsel van omzettingsvergunningen – noodzakelijk is om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan (goedkope) woonruimte te beperken.
2.2.
Omdat het bestreden besluit in eisers zaak mede gebaseerd is op het onverbindend verklaarde artikel 12 van de Verordening is die uitspraak ook van belang voor de beroepszaak van eisers.
Welke gevolgen heeft dat voor het bestreden besluit?
3. De rechtbank volgt de uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2020. Wat partijen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. De onverbindendheid van artikel 12, eerste lid, van Verordening heeft tot gevolg dat voor het ‘verkameren’ van eisers woning niet op grond van artikel 12, eerste lid, van de Verordening een omzettingsvergunning is vereist. Verweerder mocht die bepaling dus niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Het bestreden besluit wordt dus niet gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
3.1.
Daarom verklaart de rechtbank het beroepen gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet in wat eisers in deze zaak hebben aangevoerd geen reden om in afwijking van de uitspraak van 24 januari 2020 het geschil definitief te beslechten. Zoals onder 3 is overwogen mocht verweerder artikel 12, eerste lid, van de Verordening niet aan de weigering ten grondslag leggen omdat die bepaling onverbindend is. Dat oordeel geeft geen ruimte om te toetsen of het pand van eisers niet onder de reikwijdte van die bepaling viel. Het ligt nu op de weg van verweerder om een nieuw besluit te nemen op grond van de nu geldende Huisvestingsverordening Nijmegen 2020. Anders dan eisers hebben verzocht, zal de rechtbank zich daar ook in deze zaak niet over uitlaten. Daarom moet verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eisers nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten en griffierechten
4. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend. Eisers hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting. Deze proceshandelingen leveren voor eisers twee punten op met een waarde van € 525,- met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.050,- aan eisers. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eisers neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.