ECLI:NL:RBGEL:2020:2923
Rechtbank Gelderland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en de vraag naar de aard van de huurovereenkomst in kort geding
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een kort geding aanhangig gemaakt door eiser, die de ontruiming van een woning vordert van gedaagden. Eiser stelt dat gedaagden onrechtmatig gebruik maken van de woning, terwijl gedaagden betwisten dat er sprake is van een huurovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 24 maart 2020, gevolgd door verschillende e-mailberichten en een mondelinge behandeling op 17 april 2020. Eiser heeft gedaagden verzocht de woning per 1 maart 2020 te verlaten, maar gedaagden heeft dit geweigerd. Eiser vordert onder andere een gebruiksvergoeding en ontruiming van de woning.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen, ondanks de stelling van eiser dat dit niet de bedoeling was. De rechter oordeelt dat de maandelijkse betalingen van € 875,00 door gedaagden aan eiser voldoen aan de eisen van een huurovereenkomst volgens artikel 7:201 BW. Vervolgens is de vraag aan de orde of deze huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur is, zoals bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW, wat zou betekenen dat gedaagden geen huurbescherming toekomt. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat partijen enkel een tijdelijk gebruik voor ogen hadden, en dat gedaagden dus recht heeft op huurbescherming.
Uiteindelijk wordt de vordering van eiser tot ontruiming afgewezen, maar de kantonrechter wijst wel de betaling van € 875,00 voor de maand februari 2020 toe, omdat gedaagden erkent deze niet te hebben betaald. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter M.J.P. Heijmans op 24 april 2020.