De kantonrechter oordeelt als volgt.
Tussen partijen staat vast dat tussen hen een borgstellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Eveneens staat vast dat sprake is van een forse huurachterstand.
In de borgstellingsovereenkomst is opgenomen AVB Syst dient te informeren indien zij [Gedaagde 2] in gebreke stelt dan wel aansprakelijk stelt voor het niet nakomen van haar verplichtingen (artikel 5). Nu AVB Syst eerst op 8 oktober 2019 over de betalingsachterstand heeft geïnformeerd die eind 2018 is ontstaan en steeds verder is opgelopen, is hier niet aan voldaan. In de borgstellingsovereenkomst zijn daaraan echter geen gevolgen verbonden, laat staan dat in dat geval sprake is van verval van recht, zoals Syst stelt.
Ingevolge artikel 6:2 lid 1 BW moeten schuldeiser en schuldenaar zich jegens elkaar gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dit betekent dat AVB als schuldeiser in redelijke mate ook met de belangen van Syst als borg rekening moet houden. Van een algemene zorgplicht of waarschuwingsplicht is echter geen sprake. Dit kan anders zijn indien de borg bij zo’n waarschuwing een kenbaar groot belang heeft. Die omstandigheden moeten dan wel door de borg gesteld en bewezen worden. Naar het oordeel van de kantonrechter is voorshands onvoldoende gebleken dat hiervan sprake is. Dat, indien Syst eerder was gewaarschuwd over de huurachterstand deze niet zo hoog was opgelopen en eerder maatregelen getroffen hadden kunnen worden, wordt door AVB betwist. Hoewel de huurachterstand nadat Syst werd geïnformeerd niet verder is opgelopen en zelfs ietwat
(met € 811,13 in acht maanden tijd) is afgenomen, is de kantonrechter van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat geen of in mindere mate sprake was geweest van een huurachterstand indien Syst eerder was geïnformeerd. Syst heeft immers geen invloed op de inkomsten van [Gedaagde 2] , kan zelf geen bewindvoerder aanstellen en kan [Gedaagde 2] noch [Gedaagde 1] verplichten de huur te voldoen.
AVB heeft bovendien gesteld dat zij Syst pas in oktober 2019 heeft aangesproken aangezien zij in eerste instantie goede hoop had dat er een betalingsregeling met [Gedaagde 2] tot stand zou komen en zij Syst als borg daarom niet aan zou hoeven spreken.
Aldus is de kantonrechter van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat Syst in een bodemprocedure met succes een beroep zal kunnen doen op schending van de zorgplicht door AVB. Dat AVB de huurachterstand moedwillig op heeft laten lopen om Syst als borg aan te kunnen spreken en de huurovereenkomst met [Gedaagde 2] te kunnen beëindigen, zoals Syst stelt, is door AVB betwist en komt daarom voorshands niet vast te staan.
Voor wat betreft de waarborgsom heeft te gelden dat deze in beginsel bedoeld is voor het herstel van gebreken na oplevering van het gehuurde. Hoewel uit de huurovereenkomst volgt dat het een waarborg betreft voor de juiste nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst en deze ook tussentijds aangesproken kan worden (artikel 21 huurovereenkomst), bestaat er geen verplichting voor AVB om deze aan te spreken bij een huurachterstand. Sterker nog, indien de waarborgsom door AVB wordt aangesproken, ontstaat voor [Gedaagde 2] de verplichting deze weer aan te vullen, zodat het aan AVB verschuldigde bedrag per saldo gelijk blijft. Het betoog van Syst dat dit bedrag op het door haar verschuldigde bedrag in mindering dient te worden gebracht, gaat daarom niet op.
De vordering tot veroordeling van Syst tot betaling van de huurachterstand van € 5.064,19 voor zover [Gedaagde 1] deze niet binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis voldoet wordt daarom toegewezen.