ECLI:NL:RBGEL:2020:3812

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
8514219
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en ongeoorloofd verzuim werknemer met afwijzing van loonvordering en vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Budgetbeheer en Bewindvoering Gelderland B.V. (de bewindvoerder) en [naam 1] (de werknemer) over een ontslag op staande voet. De werknemer was sinds 1 december 2018 in dienst bij [verweerder] als monteur, maar was van 14 februari 2020 tot en met 23 maart 2020 ongeoorloofd afwezig. De werkgever had de werknemer herhaaldelijk gesommeerd om zich te melden, maar de werknemer voldeed hier niet aan. Op 23 maart 2020 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen, omdat hij niet op het werk verscheen en geen contact opnam met de arboarts. De werknemer verzocht de kantonrechter om een billijke vergoeding, transitievergoeding en achterstallig loon, maar de kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was. De werknemer had zijn verplichtingen niet nageleefd en zijn afwezigheid was ongeoorloofd. De verzoeken van de werknemer werden afgewezen, evenals de vorderingen tot betaling van loon en vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld, waardoor hij geen recht had op de gevraagde vergoedingen. De proceskosten werden aan de werknemer opgelegd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8514219 \ HA VERZ 20-84 \ 512 \ 34124
uitspraak van 16 juli 2020
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Budgetbeheer en Bewindvoering Gelderland B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 1]
Gevestigd te Tiel
verzoekende partij
gemachtigde mr. H. van Straten
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GB3684
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder]
gevestigd te Beesd
verwerende partij
gemachtigde mr. W.J.M. van Ophuizen
Partijen worden hierna de bewindvoerder, [naam 1] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
De procedure is ingeleid met het verzoekschrift van [naam 1] met producties 1 tot en met 8 strekkende – kort gezegd – tot toekenning van een billijke vergoeding, transitievergoeding alsmede achterstallig loon na ontslag op staande voet.
1.2.
[verweerder] heeft op 15 juni 2020 een verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend met producties 1 tot en met 13.
1.3.
Bij akte van 17 juni 2020 heeft [verweerder] productie 14 in het geding gebracht.
1.4.
Op 18 juni 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [naam 1] en de bewindvoerder, vertegenwoordigd door de heer M.S. Oomen, zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Straten. [verweerder] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ophuizen en vertegenwoordigd door haar bestuurder, [verweerder] . Partijen hebben over en weer hun standpunten toegelicht, beide gemachtigden aan de hand van spreekaantekeningen.
1.5.
Tot slot is de datum van de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] is op 1 december 2018 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerder] , laatstelijk in de functie van monteur. Het laatstgenoten salaris van [naam 1] bedraagt
€ 1.985,88 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 14 februari 2020 schrijft [naam 1] in een WhatsApp bericht aan [naam 2] :
“He [naam 2] sorry heb me kas verslapen spijt me echt heel erg weet niet wat ik hierop moet zeggen verder schaam me eigen een beetje (…) Ik was vroeg gaan slapen werd telaat wakker had bericht gestuurd en ben met me telefoon weer in slaapgevallen met me telefoon in me hand ben op maar ik zweer dat t vanaf maandag allemaal goed gaat”.
2.3.
Op 18 februari 2020 schrijft M. [verweerder] in een WhatsApp bericht aan [naam 1] :
“Tevens wil ik je er nog even op attenderen dat je voor de derde dag op rij ongeoorloofd afwezig bent en er ook geen salaris voor deze dagen uitbetaald zal worden”
2.4.
Bij brief van 20 februari 2020 geeft [verweerder] aan [naam 1] een officiële waarschuwing. In de brief is opgenomen:
“Langs deze weg bevestig ik de inhoud van het gesprek dat ik op 05-02 jl. tezamen met u en uw leidinggevende heb gevoerd. Dit gesprek was wederom noodzakelijk, omdat u geen verbetering heeft vertoond na eerdere informelere gesprekken. In dit gesprek hebben wij het volgende besproken.
-
Ziekmeldingen dienen voor 6.00 uur op de dag gemeld, zoals in arbeidsovereenkomst vermeld. Daaraan hebben wij op 20 december 2019 aangegeven dat ziekmeldingen per whats app niet geaccepteerd worden. Ziekmeldingen dienen telefonisch te geschieden op de daarvoor opgegeven telefoonnummers.
-
U bent op 30 januari niet op uw werk verschenen, u heeft zich per whats app ziek en te laat afgemeld. U bent ongeoorloofd afwezig.
(…)
Tot onze verbazing en ergernis bent u op vrijdag 14 februari wederom niet op uw werk verschenen. Om 10.30 stuurt u via een WhatsApp-bericht dat u zich verslapen heeft. Ik geef aan dat de monteur al op het project is (in Meteren). U reageert niet meer, tevens gaat u ook niet meer aan het / richting werk, erg vreemd en ronduit onbeschoft. Zeker omdat u niet ziek bent en sinds een week (door [verweerder] betaald) weer een auto heeft.
(…)
Op maandag 17-2 meldt u zich op de niet juiste manier ziek. U meent gebeld te hebben, maar hiervan is geen melding gekomen, dat is altijd het geval. Wederom ongeoorloofd afwezig.
Op dinsdag 18-2 verschijnt u niet op uw werk, zonder opgaaf van reden. Wederom ongeoorloofd afwezig.
Op dinsdag 18-2 ben ik twee maal bij u aangegaan voor het ophalen van de sleutel, deze is voor de voor u ingehuurde monteur, helaas trok ik u niet thuis auto was ook niet aanwezig.
Later op dinsdag 18-2 ben ik wederom (had een afspraak bij u om de hoek langs gereden en gelukkig trof ik u, buiten, samen met een vriend, bij de auto.
U gaf aan weer opgeknapt te zijn en morgen (woensdag 19-2) weer te komen werken. Ik was blij u te zien en te zien dat het goed ging.
Op woensdag 19-2 meldt u zich, tot mijn grote verbazing, wederom te laat en ook per what’s app weer ziek. Wederom ongeoorloofd afwezig.
Nu de mondelinge berispingen geen effect sorteren hebben wij gemeend u te moeten voorzien van een schriftelijke waarschuwing.
Met voornoemd gedrag handelt u in strijd met de gedragsregels die gelden tijdens arbeidsongeschiktheid ingevolge het bedrijfsreglement van [verweerder] .
Wij gaan ervan uit dat u zich voortaan zult houden aan de gedragsregels welke gelden bij arbeidsongeschiktheid. Indien u de gedragsregels bij arbeidsongeschiktheid niet naleeft, zijn wij helaas genoodzaakt passende rechtsmaatregelen te nemen. Houdt u er rekening mee dat een ontslag procedure tot de mogelijkheden behoort.”
2.5.
In de periode tussen 20 februari 2020 en 23 maart 2020 is [naam 1] afwezig geweest en heeft hij geen werkzaamheden verricht ten behoeve van [verweerder] .
2.6.
Bij brief van 9 maart 2020 sommeert [verweerder] [naam 1] om het werk te hervatten, dan wel zich met onmiddellijke ingang te melden bij de verzuimconsultant.
2.7.
Bij brief van 19 maart 2020 schrijft [verweerder] aan [naam 1] :
“Op woensdag 18-03-2020 heeft er een controle plaatsgevonden door de arboarts. De arboarts had u uitgenodigd voor een consult, maar echter heeft u hier geen gehoor aan gegeven. Uw ziekmelding kan hierdoor niet worden geverifieerd. Dit is voor ons wederom aanleiding om uw afwezigheid als ongeoorloofd werkverzuim te beschouwen en wij sommeren u dmv dit schrijven dan ook om direct het werk te hervatten dan wel contact op te nemen met de arboarts. Tevens maken wij u nogmaals kenbaar uw ongeoorloofde afwezigheid te verrekenen met uw salaris.
Conform de gedragsregels bij ziekte bent u verplicht om thuis te blijven én dient u, in ieder geval telefonisch, bereikbaar voor ons en bedrijfsarts te zijn. Aan beide verplichtingen heeft u niet voldaan. Het moge duidelijk zijn dat wij deze situatie van ongeoorloofde afwezigheid en het niet naleven van uw re-integratie verplichting niet kunnen accepteren.
Meerdere malen hebben wij moeten constateren dat u ongeoorloofd afwezig bent en de gedragsregels bij arbeidsongeschiktheid niet naleeft. Wij kunnen dit niet langer tolereren en u dient zich goed te beseffen dat u met uw handelswijze de arbeidsrelatie onnodig op scherp zet. Nogmaals sommeren wij u met onmiddellijk ingang doch uiterlijk 20-03-2020 het werk te hervatten dan wel contact met de arboarts op te nemen. Indien u niet onmiddellijk op uw werk verschijnt, dan wel de gedragsregels bij arbeidsongeschiktheid naleeft, zijn wij genoodzaakt passende rechtsmaatregelen te nemen, waarbij een ontslag niet uitgesloten is.”
2.8.
Bij brief van 23 maart 2020 heeft [verweerder] [naam 1] op staande voet ontslagen:
“In onze laatste brief hebben wij u gesommeerd om uw werkzaamheden te hervatten danwel de reintegratie verplichting te volgen. Wij hebben moeten constateren dat u hier geen gehoor aan heeft gegeven en u ook geen contact heeft opgenomen met de arboarts. Ook heeft de arboarts meerdere malen contact met u proberen op te nemen, zowel telefonisch als per post, dit zonder enige respons. Bij het bezorgen van de laatste brief kwam ik u toevallig met de auto op straat tegen, ook hierbij gaf u aan de volgende dag weer te komen werken, helaas verscheen u wederom niet op het werk. Wij kunnen dit gedrag niet accepteren!
Inmiddels bent u 5 weken ongeoorloofd afwezig en hebben wij en de arboarts in het geheel niets meer van u vernomen. Reeds meerdere malen hebben wij u voorzien van waarschuwingen echter trekt u zich van de inhoud niets aan. Wij hebben u er tevens voor gewaarschuwd dat uw ongeoorloofde afwezigheid niet zonder consequenties zou zijn.
Nu u naar aanleiding van onze laatste sommatie niet bent verschenen, gaan wij ervan uit dat u geen prijs meer stelt op uw dienstverband.
Daarnaast is uw gedrag – zoals door ons omschreven in ons vorige schrijven en bovenstaande voor wat [verweerder] betreft zó grensoverschrijdend, dat het in redelijkheid niet van [verweerder] kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met u nog langer te laten voortduren. Vandaar dat wij besloten hebben het dienstverband met u met een onmiddellijke ingang te beëindigen.
(…)
Daarnaast hebben wij, zoals aangegeven in ons vorige schrijven, u één week voor uw ziekmelding,
€ 1800,- geleend om een auto te kopen. U zou u scooter direct verkopen en met de opbrengst daarvan de lening aflossen. Dit is tot op heden niet gebeurd. Daarnaast is afgesproken dat u twee wekelijks een afbetaling zou verrichten. Ook dit is tot op heden niet gebeurd.
(…)
De eindafrekening zal u één deze dagen toekomen.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[naam 1] verzoekt de kantonrechter, na wijziging van zijn verzoeken, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen:
in het incident
I. tot betaling van een bedrag van € 3.970,00 bruto aan achterstallig loon over de maanden februari en maart 2020;
II. om aan [naam 1] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 23 maart 2020 waarin de betaling van het onder I. verzochte is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag dat [verweerder] , na 5 dagen na het wijzen van de beschikking, niet voldoet aan de beschikking;
III. tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [naam 1] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
IV. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten;
V. tot betaling van de wettelijke rente over de onder I., II. en III. genoemde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. tot betaling van de proceskosten;
In de hoofdzaak,
VII. tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 2.000,00 bruto;
VIII. tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 1.985,88 bruto;
IX. tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 1.000,00 bruto;
X. om aan [naam 1] te verstrekken de schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties, waarin de betaling van het onder VII. enn VIII. verzochte is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag dat [verweerder] , na 2 dagen na het wijzen van de beschikking, niet voldoet aan de beschikking;
XI. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK;
XII. tot betaling van de wettelijke rente over de onder VII. tot en met XI. genoemde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
XIII. tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[naam 1] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen. Van ongeoorloofd verzuim is geen sprake omdat hij ziek was. Verder is voorafgaand aan het ontslag ten onrechte geen loonsanctie opgelegd. [naam 1] betwist dat hij re-integratieverplichtingen heeft geschonden. Bovendien is het beginsel van hoor- en wederhoor niet toegepast en is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven.
Nu aan het ontslag op staande voet geen gegronde reden ten grondslag ligt, verzoekt [naam 1] om toekenning van de billijke vergoeding, transitievergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en een aantal nevenverzoeken, waaronder loondoorbetaling.
3.3.
Het verweer van [verweerder] strekt tot afwijzing van de verzoeken van [naam 1] . [verweerder] voert – kort gezegd – aan dat [naam 1] heeft geweigerd beschikbaar te zijn voor controle door de arboarts en de instructies om zelf contact op te nemen heeft genegeerd. Verder bleek [naam 1] regelmatig niet thuis aanwezig te zijn. Hierdoor kon de gestelde arbeidsongeschiktheid van [naam 1] door zijn eigen toedoen niet worden vastgesteld of bevestigd. [verweerder] was dan ook geen loon verschuldigd aan [naam 1] . Doordat [naam 1] ongeoorloofd afwezig is geweest, is sprake van werkweigering. Hiermee heeft hij ernstig verwijtbaar gehandeld zodat het ontslag op staande voet op 23 maart 2020 rechtsgeldig is gegeven. [naam 1] kan derhalve geen aanspraak maken op de door hem verzochte vergoedingen, noch op loondoorbetaling, aldus Eenzet.

4.De beoordeling

4.1.
[naam 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling berust in het ontslag op staande voet. Gelet op de verzoeken van [naam 1] dient desondanks te worden beoordeeld of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
Rechtsgeldigheid ontslag op staande voet
4.2.
Als dringende reden voor de werkgever voor een ontslag op staande voet worden op grond van artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de prestaties van de werknemer in het verleden, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.3.
Vaststaat dat [naam 1] in de periode 14 februari 2020 tot en met 23 maart 2020 geen werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van [verweerder] . Op 14 februari 2020 start deze periode met de mededeling van [naam 1] aan [verweerder] dat hij zich heeft verslapen (r.o. 2.2.). [naam 1] komt die dag verder niet naar de werkplaats en blijft thuis. Hierna is sprake van een aaneenschakeling van aan- en afmeldingen van [naam 1] om zijn werk te verrichten, al dan niet wegens ziekte. Daarbij bleek [naam 1] regelmatig telefonisch niet bereikbaar voor zowel [verweerder] als de arboarts en was hij regelmatig niet thuis wanneer [verweerder] hem wilde bezoeken. De enkele keren dat er wel contact mogelijk was deed [naam 1] de mondelinge toezegging zijn werkzaamheden daags erna te zullen hervatten, maar deze toezegging kwam hij vervolgens niet na. Hierdoor was het voor [verweerder] onmogelijk om te beoordelen om welke reden [naam 1] afwezig was. [verweerder] heeft [naam 1] op 18 en 20 februari 2020, alsmede op 9 maart 2020, gesommeerd om zich ofwel op het werk te melden, dan wel bij de arboarts, waarbij hij is gewezen op de vergaande consequenties indien hij zijn werk niet zou hervatten (r.o. 2.3., 2.4. en 2.6.). Desondanks heeft [naam 1] zich niet gemeld. Bij brief van 19 maart 2020 is [naam 1] een laatste maal in de gelegenheid gesteld om zich op 20 maart 2020 op het werk te melden waarbij is aangezegd dat indien hij zich zou melden, het dienstverband zal worden beëindigd (r.o. 2.7.). Ook op deze laatste brief heeft [naam 1] niet gereageerd. Hij is niet op het werk verschenen en heeft zich evenmin gemeld bij de arboarts.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband en in samenhang in aanmerking genomen, in onderhavige zaak sprake is van een situatie waarin [naam 1] zijn werkzaamheden niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor zijn rekening hoort te komen (artikel7:628 BW). Daarbij weegt zwaar mee dat [naam 1] zich op geen enkele wijze bereid heeft getoond te houden aan de door [verweerder] gestelde voorschriften. In de diverse sommaties heeft hij kennelijk (ook) geen aanleiding gezien om zijn werkzaamheden te hervatten. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 1] geen afdoende verklaring gegeven voor zijn afwezigheid en handelwijze. Weliswaar stelt [naam 1] ziek te zijn geweest in de periode voorafgaand aan het ontslag, maar hij heeft hierover wisselend gecommuniceerd, ziekmeldingen op de onjuiste wijze gedaan, nagelaten contact op te nemen met de arboarts en voor het overige geen stukken overgelegd waaruit de gestelde ziekte blijkt.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [naam 1] in de periode tussen 14 februari en 23 maart 2020 ongeoorloofd afwezig is geweest en van [verweerder] redelijkerwijs niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst met [naam 1] te laten voortduren.
Aan de stelling van [naam 1] dat het ontslag op staande voet op 23 maart 2020 niet onverwijld zou zijn gegeven, wordt voorbijgegaan. [verweerder] heeft [naam 1] bij brief van 19 maart 2020 voor de laatste maal gesommeerd op uiterlijk op vrijdag 20 maart 2020 het werk te hervatten. [naam 1] heeft hieraan geen gehoor gegeven en hierop ook niet gereageerd. [verweerder] heeft vervolgens direct na het weekend, op 23 maart 2020 het ontslag op staande voet verleend. [verweerder] heeft hiermee voldoende voortvarend gehandeld. Evenmin is sprake van een schending van hoor- en wederhoor. [naam 1] is immers diverse malen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de sommaties van [verweerder] . Gesteld noch gebleken is echter dat hij van deze mogelijkheid gebruik heeft willen maken.
4.5.
Het vorenstaande brengt met zich dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De gevolgen van het ontslag zijn ingrijpend. Als gevolg van het ontslag heeft [naam 1] een tijd geen inkomen gehad en is hij zijn woning kwijt geraakt. Dit is meegewogen. Afgezet tegen de ernst van zijn gedragingen, is dit toch van onvoldoende gewicht om te oordelen dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven.
Billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding
4.6.
Nu geen sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW is er ook geen grond om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW. De verzochte billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding missen derhalve grondslag en worden afgewezen. Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [naam 1] wordt ook de verzochte betaling van de transitievergoeding afgewezen.
Achterstallig loon
4.7.
[naam 1] heeft bij wijze van voorlopige voorziening verzocht om veroordeling van [verweerder] tot betaling van het achterstallig loon over de maanden februari en maart 2020, in totaal een bedrag van € 3.970,00 bruto (€ 1.985,00 x 2). Hoewel dit verzoek niet onder het kopje ‘hoofdzaak’ in het petitum van het verzoekschrift is opgenomen, wordt dit verzoek van [naam 1] wel als zodanig beschouwd.
4.8.
[verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken aangevoerd dat het loon tot 14 februari 2020 aan [naam 1] is betaald. Dit betekent dat de loondoorbetaling over de periode 1 februari 2020 tot 14 februari 2020 wordt afgewezen. Datzelfde geldt voor de periode na 23 maart 2020. Op die datum is de arbeidsovereenkomst tussen partijen immers middels het ontslag op staande voet geëindigd. Voor wat betreft de loonbetaling over de periode van 14 februari 2020 tot en met 23 maart 2020 wordt als volgt geoordeeld.
4.9.
Zoals in r.o. 4.4. is geoordeeld is [naam 1] in de periode tussen 14 februari 2020 en 23 maart 2020 ongeoorloofd afwezig geweest. Deze afwezigheid dient op grond van artikel 7:628 lid 1 BW onder de hiervoor geschetste omstandigheden voor rekening van [naam 1] te komen. Dit betekent dat [verweerder] over de periode 14 februari tot en met 23 maart 2020 geen loon aan [naam 1] is verschuldigd. Ook dit verzoek van [naam 1] wordt derhalve afgewezen. De verzochte wettelijke verhoging volgt datzelfde lot.
Buitengerechtelijke kosten
4.10.
De door [naam 1] verzochte betaling van de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen nu dit verzoek niet is voorzien van een onderbouwing.
Netto- brutospecificatie
4.11.
Nu de verzoeken van [naam 1] worden afgewezen, wordt ook het verzoek tot het verstrekken van een deugdelijke netto- brutospecificatie van hetgeen [verweerder] op grond van deze beschikking nog aan [naam 1] verschuldigd zou zijn, afgewezen.
Verzoeken in incident
4.12.
Nu in deze beschikking reeds een eindbeslissing is genomen op de verzoeken van [naam 1] in de hoofdzaak, hoeft op de verzoeken in het incident, anders dan overwogen in r.o. 4.7. tot en met r.o. 4.9. niet te worden geoordeeld en beslist.
Voorwaardelijk verzoekschrift [verweerder]
4.13.
[verweerder] heeft bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [naam 1] te ontbinden. Dit verzoek wordt als ingetrokken beschouwd nu [naam 1] heeft berust in het ontslag op staande voet.
Proceskosten
4.14.
[naam 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
wijst de verzoeken van [naam 1] af;
5.2.
veroordeelt [naam 1] in de proceskosten tot deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.