ECLI:NL:RBGEL:2020:4128

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 377
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld met terugwerkende kracht zonder medische onderbouwing

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van het ziekengeld van eiseres, die sinds 9 september 2019 niet meer arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres had eerder ziekengeld ontvangen op grond van de Ziektewet (ZW) na een zwangerschapsgerelateerde ziekte. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van het ziekengeld per 9 september 2019 niet rechtens juist was, omdat er geen medische onderbouwing was voor een hersteldverklaring met terugwerkende kracht. Eiseres had op 9 september 2019 een spreekuur gehad bij de verzekeringsarts, maar de rechtbank stelde vast dat de beëindiging van het ziekengeld pas per 10 september 2019 had mogen plaatsvinden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder, herroepte het primaire besluit en bepaalde dat het ziekengeld met inachtneming van een uitlooptermijn van één dag, met ingang van 10 september 2019, beëindigd moest worden. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het ziekengeld van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 9 september 2019 (hierna: datum in geding) beëindigd.
Bij besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiseres is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Kooistra.

Overwegingen

1. Eiseres is op 8 september 2006 voor haar (gecombineerde) werkzaamheden als schoonmaakster en medewerkster bij een callcenter uitgevallen vanwege bekkenklachten. Later ontwikkelden zich bij eiseres tevens psychische klachten. Met ingang van 5 mei 2008 is eiseres een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Per 1 mei 2012 is eiseres in dienst getreden bij [bedrijf] . In verband met de inkomsten uit dit dienstverband kwam de WIA-uitkering niet meer tot uitbetaling en met ingang van 19 januari 2015 is de WIA-uitkering beëindigd. Op 4 oktober 2017 heeft [bedrijf] voor eiseres een aanvraag op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) bij verweerder ingediend. Vanaf 13 oktober 2017 tot 9 februari 2018 heeft eiseres in verband met haar zwangerschap een uitkering ontvangen op grond van de WAZO, waarna zij zich aansluitend per 9 februari 2018 ziek heeft gemeld. Bij besluit van 6 april 2018 heeft verweerder aan eiseres ziekengeld op grond van de ZW toegekend op grond van artikel 29a van de ZW (arbeidsongeschikt ten gevolge van zwangerschap/bevalling). Naar aanleiding van een onderzoek op het spreekuur van een arts van verweerder op
9 september 2019 is verweerder overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
2. In een brief/faxbericht van 30 juni 2020 heeft eiseres aangegeven zich erbij neer te leggen dat zij met ingang van 10 september 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld. Volgens haar heeft zij echter nog wel recht op ziekengeld over 9 september 2019, omdat zij op die datum op het spreekuur van verweerders arts is geweest, zodat zij pas op zijn vroegst een dag later, dus per 10 september 2019, hersteld verklaard kan worden.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om het ziekengeld per een latere datum dan 9 september 2019 te beëindigen, omdat uit de medische rapportage van 10 september 2019 blijkt dat op 9 september 2019 door de arts met eiseres is besproken dat zij per datum spreekuur niet langer arbeidsongeschikt was ten gevolge van de bevalling.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen enkel nog de beëindigingsdatum van het recht op ziekengeld (9 of 10 september 2019) in geschil is. De rechtbank zal het geschil aldus beoordelen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
Verweerders arts Underberg heeft eiseres op 9 september 2019 op het spreekuur gezien en met eiseres besproken dat zij per 9 september 2019 niet langer arbeidsongeschikt is ten gevolge van de bevalling. Omdat het spreekuur in de loop van 9 september 2019 heeft plaatsgevonden en de aanzegging is gedaan per 9 september 2019 (en aldus deze hele dag bestrijkt) is hiermee feitelijk sprake van een hersteldverklaring met terugwerkende kracht. Onder omstandigheden is dit toelaatbaar, mits aan het bestreden besluit een duidelijke motivering ten grondslag ligt dat de betrokkene al voor het spreekuur in dezelfde medische toestand verkeerde als op grond waarvan de hersteldverklaring is gedaan. Een dergelijke medische motivering leest de rechtbank niet in het rapport van Underberg, en evenmin in het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep B. Frenay van 16 december 2019, zodat de beëindiging van het ziekengeld met ingang van 9 september 2019 rechtens niet juist is. Dit betekent dat het beroep slaagt. De rechtbank onderschrijft de stelling van eiseres dat verweerder eerst met ingang van 10 september 2019 tot beëindiging van het ziekengeld had mogen besluiten.
5.3.
Overigens leidt vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eveneens tot gegrondverklaring van het beroep. De CRvB heeft in zijn uitspraak van
1 december 2010 de ratio achter het in acht nemen van een uitlooptermijn van één dag benoemd. [1] Een dergelijke uitlooptermijn is bedoeld voor die gevallen waarbij een werknemer die hersteld is verklaard en zijn werkgever zich, na een periode van afwezigheid, kunnen voorbereiden op de werkhervatting. Een dergelijke situatie doet zich hier voor, zodat ook hierom beëindiging van het ziekengeld niet eerder dan per 10 september 2019 had mogen plaatsvinden.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal hiertoe het primaire besluit herroepen en bepalen dat het ziekengeld, met inachtneming van een uitlooptermijn van één dag, met ingang van 10 september 2019 wordt beëindigd. Verweerder zal eiseres het door haar betaalde griffierecht dienen te vergoeden. Daarnaast bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat het ziekengeld wordt beëindigd met ingang van 10 september 2019;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.