ECLI:NL:RBGEL:2020:439

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
19-878
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van administratief beroep inzake verkeerssanctie door gebrek aan machtiging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een administratief beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. Het beroep was ingesteld door de gemachtigde van de betrokkene, die een sanctie had ontvangen voor het niet geven van een richtingaanwijzer bij het inhalen. De officier van justitie had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen geldige machtiging was overgelegd. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 10 januari 2020 en geconcludeerd dat de machtiging niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat deze niet de naam van de ondertekenaar vermeldde en er geen bewijs was dat de ondertekenaar bevoegd was om namens de rechtspersoon op te treden.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat, volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), alleen degene tot wie de beschikking is gericht, in dit geval de rechtspersoon, het recht heeft om beroep in te stellen. De gemachtigde kan niet zelfstandig beroep instellen, ook al heeft hij het administratief beroep ingediend. De kantonrechter heeft de wetgeving en relevante jurisprudentie besproken, waaronder een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en geconcludeerd dat de gemachtigde niet de bevoegdheid heeft om het beroep bij de kantonrechter in te stellen zonder een geldige machtiging.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskosten afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, onder bepaalde voorwaarden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8176315 \ BR VERZ 19-878 \ 814
cjib-nr / registratienr [CJIB-nummer] / [nummer]
zitting van 10 januari 2020
beslissing inzake Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van

[betrokkene]

gevestigd te [adres]
betrokkene
indiener beroepschrift mr. [indiener beroepschrift] .
tegen

de officier van justitie

Gronden voor de beslissing:

Het beroep is ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie met bovenvermeld CJIB nummer.
Aan betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd vanwege het bij inhalen geen teken met richtingaanwijzer geven. Daartegen is door [indiener beroepschrift] in zijn hoedanigheid van gemachtigde van betrokkene administratief beroep ingesteld bij de officier van justitie.
De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat – ook nadat gelegenheid is geboden het verzuim te herstellen – geen machtiging is overgelegd.
Hiertegen is door [indiener beroepschrift] , in zijn hoedanigheid van gemachtigde van betrokkene beroep bij de kantonrechter ingesteld.
Het beroep is behandeld ter terechtzitting van 10 januari 2020. De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak bepaald op 24 januari 2020.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Bij het beroepschrift dat bij de kantonrechter is ingediend is een machtiging overgelegd waarin [betrokkene] ( [indiener beroepschrift] ) onder meer machtigt om in beroep te gaan. Deze machtiging vermeldt niet de naam van de ondertekenaar. Aan de machtiging is verder geen uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel gevoegd, waaruit blijkt wie bevoegd is om namens betrokkene een machtiging af te geven.
Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet de machtiging niet aan de daaraan te stellen eisen. Omdat de betrokkene een rechtspersoon is moet uit de machtiging blijken wie namens die rechtspersoon de machtiging heeft ondertekend en ook dat de persoon die de machtiging ondertekent daartoe bevoegd was. Dit is hier niet het geval.
Bij brief van 28 november 2019 is [indiener beroepschrift] in de gelegenheid gesteld tot 3 januari 2020 om het geconstateerde verzuim te herstellen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is voldaan aan een vereiste voor het in behandeling van nemen van het beroep. Het beroep zal daarom met toepassing van artikel 6:5 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ter terechtzitting heeft de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM te kennen gegeven dat het beroep op grond van voormelde omstandigheden gelet op jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Gerechtshof) ongegrond verklaard dient te worden. De zittingsvertegenwoordiger heeft daarmee klaarblijkelijk bedoeld te verwijzen naar het arrest van het Gerechtshof van 11 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10790).
Uit dat arrest lijkt te volgen dat een persoon die (beweerdelijk) namens de betrokken kentekenhouder een administratief beroep heeft ingesteld en aan wie de beslissing op het administratief beroep is geadresseerd, moet worden aangemerkt als degene die op grond van artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) beroep kan instellen tegen de beslissing van de officier van justitie. Van een dergelijke persoon zou door de kantonrechter geen machtiging mogen worden verlangd.
De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
In artikel 6, eerste lid, van de Wahv is bepaald dat degene tot wie de beschikking is gericht beroep kan instellen tegen de oplegging van de administratieve sanctie.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wahv kan degene die administratief beroep heeft ingesteld beroep instellen bij de rechtbank tegen de beslissing van de officier van justitie.
In artikel 12, tweede lid, van de Wahv is bepaald dat degene die het beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld, zich ter zitting kan doen bijstaan of doen vertegenwoordigen door een advocaat of door een daartoe schriftelijk door hem gemachtigde.
Op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met een bestuursorgaan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
In artikel 6:17 van de Awb is bepaald dat indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het bestuursorgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in elk geval aan de gemachtigde zendt.
In dit geval is het administratief beroep feitelijk ingediend door [indiener beroepschrift] en is de beslissing op het administratief beroep ook aan hem gericht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 24 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB6318) geoordeeld dat uit artikel 2:1 van de Awb, gelezen in verband met artikel 6:17 van die wet en de wetsgeschiedenis voortvloeit dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt en dat, indien een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, sprake is van bekendmaking op de voorgeschreven wijze.
Uit die uitspraak volgt dat, zoals ook in deze zaak is gebeurd, een beslissing op administratief beroep in elk geval aan de (beweerdelijk) gemachtigde moet worden gezonden.
Dat [indiener beroepschrift] het administratief beroep namens betrokkene heeft ingediend en dat de beslissing op dat beroep aan hem als gemachtigde is toegezonden, maakt echter niet dat hij, anders dan in de hoedanigheid van gemachtigde, het recht heeft om beroep bij de kantonrechter in te stellen. Naar het oordeel van de kantonrechter is en blijft degene tot wie de beschikking is gericht, in dit geval [betrokkene] , degene die beroep kan instellen. Dat deze rechtspersoon zich in administratief (beweerdelijk) heeft laten bijstaan door een gemachtigde, maakt niet dat deze gemachtigde degene is die het recht heeft om beroep bij de kantonrechter in te stellen.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de wetgever met “degene die administratief beroep heeft ingesteld” in artikel 9 van de Wahv geen andere persoon bedoeld dan de persoon die op grond van artikel 6 van die wet tot het instellen van administratief beroep gerechtigd is. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wahv volgt dat degene die een overtreding van een wetsvoorschrift begaat waarop een administratieve sanctie volgt, administratief beroep moet kunnen instellen. [1]
Verder volgt uit artikel 12, tweede lid, van de Wahv, dat degene die beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld zich kan doen bijstaan door een advocaat of schriftelijke gemachtigde. De wetgever kan niet hebben beoogd dat een rechtshulpverlener die namens een betrokkene administratief beroep heeft ingesteld zich in beroep op zijn beurt kan doen bijstaan of vertegenwoordigen.
Uit het voorgaande leidt de kantonrechter af dat ingevolge artikel 9 van de Wahv slechts degene tot wie de inleidende beschikking is gericht, en niet de feitelijke indiener van het administratief beroepschrift, wordt aangemerkt als degene die administratief beroep heeft ingesteld. Indien een (beweerdelijk) gemachtigde zowel het administratief beroep als het beroep bij de rechter heeft ingediend kan van deze ook in beroep bij de kantonrechter een toereikende machtiging worden verlangd van de betrokkene, indien deze ontbreekt.
De kantonrechter wil niet onopgemerkt laten dat een andersluidende opvatting ertoe zou leiden dat een gemachtigde na administratief beroep feitelijk een zelfstandig recht toekomt om beroep in te stellen bij de kantonrechter. Een gemachtigde zou daardoor een procedure bij de kantonrechter aanhangig kunnen maken met alleen als doel het verkrijgen van een proceskostenvergoeding. Een dergelijke mogelijkheid acht de kantonrechter niet wenselijk en zal door de wetgever niet zijn beoogd.
Nu het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard bestaat er geen aanleiding voor toekenning van proceskosten.
Er zal daarom als volgt worden beslist.

Beslissing

De kantonrechter:
-verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-wijst het verzoek om toekenning van proceskosten af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. G.W.B. Heijmans, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De kantonrechter,
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, doch alleen indien:
a. de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer dan € 70,00 bedraagt, of
b. het beroepschrift niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift dient schriftelijk te worden ingediend bij de rechtbank Gelderland, Team strafrecht, Mulderzaken, kamer H.1.100, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem en dient door degene die beroep heeft ingesteld, of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend. Beroepschriften die per e-mail worden ingediend, kunnen gezien de wettelijke regeling niet in behandeling worden genomen.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarbij u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Een afschrift van deze uitspraak is aan betrokkene en de officier van justitie verzonden op:

Voetnoten

1.Tweede kamer, vergaderjaar 1987-1988 20 329, nr 3, pag 42