ECLI:NL:RBGEL:2020:451
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing officier van justitie inzake verkeerssanctie en ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. De zaak betreft een verkeerssanctie die aan de betrokkene was opgelegd wegens het parkeren van een voertuig zonder vergunning op een parkeerplaats voor vergunninghouders op 25 juni 2018. De betrokkene, die in detentie zat, had pas op 8 februari 2019 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel. De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of het beroep tijdig was ingesteld, waarbij hij zich baseerde op artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De kantonrechter oordeelde dat de detentieverklaring van de betrokkene geen reden vormde om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De betrokkene had niet aangetoond dat hij gedurende de gehele beroepstermijn in detentie was en had de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor zijn post niet adequaat genomen. De kantonrechter concludeerde dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ten onrechte ontvankelijk was verklaard.
Daarom verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en verklaarde het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk. Tevens werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de inleidende beschikking niet werd vernietigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier.