ECLI:NL:RBGEL:2020:691

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1691 en 19 _ 2451
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van jeugdhulp in de vorm van pgb’s wegens niet verstrekken van de juiste informatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, zijn eisers, wettelijk vertegenwoordigers van hun kinderen, in beroep gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren. De besluiten betroffen de intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budgetten (pgb's) die aan hun kinderen waren toegekend op basis van de Jeugdwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, op basis van informatie van de Sociale Recherche, aannemelijk heeft gemaakt dat eisers onjuiste en onvolledige informatie hebben verstrekt over de besteding van de pgb-gelden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking en terugvordering van de pgb's terecht zijn gebeurd, omdat de verstrekte informatie niet overeenkwam met de werkelijkheid. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de bezwaren van eisers tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk waren verklaard op onjuiste gronden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren betreft en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: 19/1691 en 19/2451

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 februari 2020

in de zaak van
[eiser] en [eiseres]in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van
[Naam A] (19/1691) en [Naam B] (19/2451)te [woonplaats A] , eiser en eiseres, samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. D.J.P.M. Vermunt)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Burente Maurik, verweerder,

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer 19/1691
Bij besluit van 1 maart 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder het aan de zoon van eisers op grond van de Jeugdwet (hierna: de Jw) toegekende persoonsgebonden budget (hierna: pgb) per 1 januari 2015 gedeeltelijk ingetrokken.
Bij besluit van 2 maart 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder het aan de zoon van eisers toegekende pgb tot een bedrag van € 59.235,- teruggevorderd.
In de zaak met zaaknummer 19/2451
Bij besluit van 1 maart 2018 (het primaire besluit III) heeft verweerder het aan de dochter van eisers op grond van de Jw toegekende pgb per 1 januari 2015 gedeeltelijk ingetrokken.
Bij besluit van 2 maart 2018 (het primaire besluit IV) heeft verweerder het aan de dochter van eisers toegekende pgb tot een bedrag van € 59.250,- teruggevorderd.
In beide zaken:
Bij besluit van 12 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers voor zover dat was gericht tegen de besluiten van 16 november 2017 en 15 december 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten I, II, III en IV is door verweerder ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. Eisers zijn namens hun zoon en dochter verschenen en hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. B. Oudenaarden.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat in beide zaken uit van de volgende feiten.
1.2.
De zoon is op [geboortedatum 1] 2002 in [Land A] geboren. De dochter is op [geboortedatum 2] 2004 in [Land A] geboren. De kinderen zijn in oktober 2007 door eisers geadopteerd.
Uit onderzoek begin 2013 door GZ-psycholoog/psychotherapeut A. Dumoulin blijkt dat de dochter bekend is met een reactieve hechtingsstoornis.
Uit onderzoek medio 2013 door klinisch psycholoog-psychotherapeut R. van Dommelen blijkt dat de zoon bekend is met een reactieve hechtingsstoornis en een ouder-kindrelatieprobleem.
1.3.
Op 10 december 2013 heeft Bureau Jeugdzorg Gelderland indicatiebesluiten in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten ten behoeve van de zoon en dochter genomen en is aan beiden zorg in natura toegekend (begeleiding individueel en begeleiding in groepsverband met vervoer). In 2014 is dit omgezet in een pgb per 1 januari 2014.
1.4.
Per 1 april 2014 zijn er voor begeleiding individueel zorgovereenkomsten tussen (de zoon en de dochter van) eisers en de Stichting Zorgspiraal gesloten.
1.5.
Op 12 juni 2014 is de Stichting Zorgspiraal opgericht door R.A. van Dam, die enig bestuurder van deze stichting is.
1.6.
Yvon van Baalen Zorgverlening heeft als opdrachtnemer een overeenkomst van opdracht gesloten met Stichting Zorgspiraal. De overeenkomst is gedateerd op 16 juni 2014. De door Yvon van Baalen Zorgverlening in te zetten hulpverlener is Y.J. van Baalen. In de overeenkomst staat - voor zover van belang - het volgende.

Artikel 6Facturering/Betaaltermijn

1. Facturering vindt maandelijks plaats op basis van de tijdsverantwoording als bedoeld in artikel 5.
2. De Opdrachtgever zal de facturen van Opdrachtnemer binnen 14 dagen na ontvangst betalen.
3. Opdrachtnemer is gehouden tot tijdige en juiste betaling van de Deskundige.
In een aanhangsel bij deze overeenkomst, gedateerd 19 januari 2016, staat - voor zover van belang - nog het volgende.
6.
Uren per week
schoolweken gemiddeld 2 maal 7 uren per week, vakantieperioden in overleg met de familie Dikken.
(…)
10.
Tarief
€ 60 (BTW niet van toepassing) per gewerkt uur, incl. reiskosten woon-werk verkeer.
1.7.
Vanaf 1 januari 2015 ontvangen (de zoon en dochter van) eisers jeugdhulp in de vorm van een pgb van verweerder.
1.8.
Op 20 maart 2015 heeft eiser de Stichting Levenswijzer opgericht.
1.9.
In het kader van een pgb-aanvraag hebben eisers (namens hun zoon en dochter) op
28 september 2015 budgetplannen over 2015 bij verweerder ingediend. Daarin staat onder meer vermeld dat (de zoon en de dochter van) eisers € 1.610,- per persoon per maand aan Stichting Zorgspiraal willen gaan besteden.
1.10.
Per 10 december 2015 is de hoogte van de overeengekomen vergoeding tussen (de zoon en de dochter van) eisers en Stichting Zorgspiraal verhoogd naar € 60,- per uur.
1.11.
Bij besluit van 28 december 2015 heeft verweerder aan (zowel de zoon als dochter van) eisers een pgb toegekend van in totaal € 32.801,71 voor de periode van 10 december 2015 tot en met 9 juni 2017. Van dit bedrag is € 29.075,31 bestemd voor de inzet van een SPV-er.
1.12.
Bij besluiten van 30 oktober 2017, 16 november 2017 en 15 december 2017 is er steeds een pgb toegekend aan (de zoon en dochter van) eisers, bestaande uit - per kind - 1 uur begeleiding individueel door de ouders, 6,20 uur per week begeleiding individueel door Stichting Zorgspiraal en 1 etmaal per week logeeropvang bij een netwerkgezin. De laatste indicatie is toegekend over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018.
1.13.
Op 20 februari 2018 zijn eisers aangehouden.
Eiser is op 20 februari 2018 voor de eerste keer, van 10:55 uur tot 13:30 uur, verhoord. Volgens het proces-verbaal van verhoor heeft eiser te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van verhoorbijstand van een advocaat. Eiser heeft de verklaring ondertekend. Op
21 februari 2018 is eiser opnieuw, van 15:30 uur tot 18:40 uur, verhoord. Bij dit verhoor was een voorkeursadvocaat aanwezig. Voorafgaande aan het verhoor op 21 februari 2018 heeft eiser zijn verklaring van 20 februari 2018 nogmaals gelezen en heeft vervolgens volhard in de op 20 februari 2018 afgelegde verklaring. Eiser heeft, na deze te hebben gelezen, ook in de op 21 februari 2018 afgelegde verklaring volhard en deze ondertekend. Op 22 februari 2018 is eiser nogmaals, van 15:30 uur tot 17:04 uur, verhoord. In het proces-verbaal van dit verhoor staat vermeld dat hierbij met toestemming van eiser, geen advocaat aanwezig was. De verklaring van dit verhoor is ook ondertekend door eiser.
Eiseres is voor het eerst verhoord op 20 februari 2018, van 15:10 uur tot 17:04 uur. Bij het verhoor was de gemachtigde van eisers aanwezig. Eiseres heeft haar verklaring ondertekend.
Op 21 februari 2018 is eiseres opnieuw, van 10:15 uur tot 12:30 uur, gehoord. Ook bij dit verhoor was de gemachtigde van eisers aanwezig. Eiseres heeft, na deze te hebben gelezen, in de op 21 februari 2018 afgelegde verklaring volhard en deze ondertekend. Op 22 februari 2018 is eiseres nogmaals, van 11:05 uur tot 11:46 uur, verhoord. Bij het verhoor was de gemachtigde van eiseres aanwezig. Eiseres heeft haar verklaring, na volharding, ondertekend.
In alle gevallen is aan eisers de cautie gegeven.
1.14.
Op 20 februari 2018 is Y.J. van Baalen gehoord door de Sociale Recherche. Zij heeft onder meer verklaard dat zij pas in augustus 2017 de overeenkomst met Stichting Zorgspiraal heeft ondertekend. Verder heeft zij verklaard dat zij pas vanaf maart 2017 werkte voor eisers en dat zij voor augustus 2017 minder uren werkte, hooguit anderhalf uur per week, en vanaf augustus 2017 zo’n 8 uur om de week. Ze heeft verder verklaard dat zij zelf geen gewerkte uren bijhield en dat zij niets betaald heeft gekregen. Op initiatief van eiser werden de haar toekomende betalingen uit het pgb ondergebracht bij de Stichting Zorgspiraal.
1.15.
Op 20 februari 2018 is R.A. van Dam gehoord door de Sociale Recherche. Hij heeft onder meer verklaard dat niet hij, maar eiser de administratie van beide stichtingen verzorgde en dat eiser toegang had tot de bankrekeningen van beide stichtingen.
1.16.
De sociaal rechercheurs hebben op 26 februari 2018 van de officier van justitie
L. Guest toestemming gekregen om de onderzoeksgegevens met verweerder te delen.
1.17.
Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten I tot en met IV genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de rapportage van 3 mei 2018 van de Sociale Recherche is gebleken dat eisers onjuiste en onvolledige inlichtingen hebben verstrekt over de toegekende pgb’s. Uit de verklaringen van eisers en derden en de overige onderzoeksbevindingen volgt dat het pgb, althans het deel dat voor de begeleiding individueel via Stichting Zorgspiraal (Van Baalen) is uitgekeerd, niet is besteed aan de geïndiceerde zorg maar dat het uiteindelijk op een bankrekening van de Stichting Levenswijzer is gestort. Verder is gebleken dat Van Baalen nooit een factuur heeft ingediend bij de Stichting Levenswijzer en geen vergoeding heeft ontvangen voor de door haar verleende zorg. Daarnaast is gebleken dat Van Baalen pas later in dienst is gekomen bij eisers voor minder uren per week dan eisers hebben opgegeven. Voorts is gebleken dat er door eiser namens de Stichting Zorgspiraal aan de Stichting Levenswijzer, van welke stichting eiser de enige bestuurder is, gelden zijn overgemaakt terwijl hij feitelijk ook de leiding heeft over de Stichting Zorgspiraal. Bovendien heeft eiser verklaard voor deze constructie te hebben gekozen om hiermee de gelden uit het zicht van verweerder te houden.
Door hierover geen mededelingen te doen en het niet overleggen van stukken waaruit is af te leiden of de pgb’s aan (de geïndiceerde) zorg zijn besteed en zo ja over welke periode, hebben eisers gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, van de Jeugdwet en artikel 14, derde lid onder a, van de Verordening Jeugdhulp gemeente Buren 2017. Hadden eisers dit wel meegedeeld, dan had verweerder zeker (een) andere beslissing(en) genomen.
Deze handelingen en het verzuim in de inlichtingenverstrekking kunnen niet uit onzorgvuldigheid of onbewustzijn voortkomen. Er is ten tijde van de aanvraag willens en wetens aangegeven dat een SPV-er specialistische hulp zou gaan inzetten voor een fors aantal uren per week terwijl dit niet zo was. Dit kan alleen opzettelijk plaatsvinden. Er is evident sprake van fraude.
De toegekende pgb’s voor de zorg door de ouders zijn niet ingetrokken of beëindigd. Wel is de uitbetaling van die pgb’s beëindigd per 1 maart 2018. Hieraan liggen de artikelen 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet en artikel 6 van het Besluit jeugdhulp gemeente Buren 2015 ten grondslag. Voor zover eisers nog bezwaren hebben aangevoerd tegen de besluiten van 16 november 2017 en 15 december 2017 tot tijdelijke verlening van jeugdhulp (voor de periode van 10 juni 2017 tot en met 30 juni 2018) heeft verweerder deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze besluiten door de instandlating van de primaire besluiten I en III hun betekenis hebben verloren.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Besluiten tot intrekking en terugvordering van een uitkering zijn belastende besluiten waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat verweerder feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eisers in de relevante periode onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Indien op grond van de gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eisers onjuiste of onvolledige hebben verstrekt, ligt het op de weg van eisers de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken.
4.1.
Eisers hebben in de eerste plaats aangevoerd dat het bestreden besluit op feitelijk onjuiste gronden steunt en/of niet naar behoren is gemotiveerd. Zij onderbouwen dat als volgt.
Op 29 januari 2018 is het onderzoek dat door de Sociale Recherche is ingezet, als strafrechtelijk onderzoek voortgezet. Dat brengt onder meer met zich mee dat de verhoren en de verslaglegging daarvan moeten voldoen aan de strafprocesrechtelijke normen dienaangaande. In het kader van de strafprocedure is duidelijk geworden dat de sociaal rechercheurs Kregting en Cornelissen wisten dat eiser leidt aan de ziekte van Morbus Ménière en dat over zijn gezondheidssituatie vragen zijn gesteld maar dat de verkregen informatie buiten het proces-verbaal is gehouden. Verder is gebleken dat zij niet in staat zijn (geweest) om te beoordelen of eiser wel in staat was om te worden verhoord. Bovendien moet er getwijfeld worden aan het waarheidsgehalte van hetgeen door hen in de processen-verbaal is neergelegd, nu zij andere relevante zaken daar ook uit hebben gelaten. Daarnaast is onzorgvuldig gehandeld door Cornelissen, omdat hij niet heeft ingegrepen op het moment dat er niet naar behoren werd geverbaliseerd.
Verweerder wist dat eisers de sociaal rechercheurs wilden laten horen door de rechter commissaris in strafzaken, maar heeft niet op de uitkomsten daarvan willen wachten. Daarmee is het besluit gegrond op een dossier waarvan verweerder weet dat het onvolledig is.
Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat de verklaringen van eiser(s) zoals neergelegd in de processen-verbaal volledig en juist zijn, en door eisers over en weer worden ondersteund. De verklaringen die eiser in het derde verhoor heeft afgelegd, zijn onvolledig en sluiten niet aan bij de vragen die zijn gesteld.
Verweerder heeft de verkregen informatie overigens ook onjuist toegepast en ontlastende verklaringen terzijde geschoven. Daardoor is in de besluitvorming ten onrechte niet meegewogen dat Van Baalen al vanaf 2014 werkzaamheden bij c.q. voor eisers heeft verricht, en dat er wel degelijk een betalingsverplichting bestaat tussen (uiteindelijk) eisers en Van Baalen.
Eisers hebben voldaan aan de op hen rustende informatieverplichting. Als verweerder informatie heeft gemist, dan had verweerder die bij eisers kunnen opvragen. Verweerder heeft dan ook onterecht alle in de primaire besluiten II en IV genoemde pgb-gelden teruggevorderd.
4.2.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser nooit heeft aangegeven dat hij niet verhoord zou kunnen worden vanwege zijn ziektebeeld, dat eiser steeds is gewezen op zijn recht op verhoorbijstand door een advocaat en dat eiser steeds zijn eerder afgelegde verklaringen heeft bevestigd. Eiser heeft nooit gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een eerder afgelegde verklaring te herroepen.
Anders dan eisers stellen, is er door de rechercheurs wel degelijk rekening gehouden met de door eiser tijdens de verhoren naar voren gebrachte beperkingen, ook al volgt dat niet met zoveel woorden uit de processen-verbaal. De processen-verbaal zijn overigens door Cornelissen op ambtseed opgemaakt en ze zijn door Kregting medeondertekend.
Verweerder benadrukt dat in het kader van een bestuursrechtelijke procedure in beginsel mag worden afgegaan op verklaringen die zijn afgelegd tegenover een sociaal rechercheur, zeker wanneer deze zijn vastgelegd in een op ambtseed/-belofte opgemaakt proces-verbaal.
Eisers miskennen, aldus verweerder, dat het hier gaat om een bestuursrechtelijke procedure en niet om een strafrechtelijke.
Gelet op hetgeen door Van Baalen is verklaard tegenover de Sociale Recherche en de bevestiging daarvan door eiser in zijn eigen verklaringen, mocht verweerder ervan uitgaan dat Van Baalen eerst vanaf (maart) 2017 is ingezet bij eisers.
Alleen de pgb-gelden die zijn verstrekt voor de begeleiding individueel door Stichting Zorgspiraal zijn teruggevorderd. De betaling van de overige pgb-gelden is weliswaar gestopt, maar die zijn niet teruggevorderd.
Verweerder heeft alle (relevante) informatie bij de afweging betrokken. Daaruit volgt, volgens verweerder genoegzaam dat er sprake is van een constructie die erop gericht is geweest om verweerder te benadelen. Eisers hebben nagelaten inlichtingen (over deze constructie) aan verweerder te verstrekken, zodat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Verweerder is dan ook terecht overgegaan tot stopzetting en terugvordering van deze pgb-gelden.
4.3.
De rechtbank begrijpt het beroep van eisers zó dat zij zich erop beroepen dat het bewijs - op onoorbare wijze en daardoor - onrechtmatig is verkregen en om die reden niet aan de besluitvorming ten grondslag mag worden gelegd.
4.4.
De rechtbank wijst er allereerst op dat het hier gaat om een bestuursrechtelijke procedure en niet om een strafrechtelijke procedure. Aan het (vergaren van) bewijs worden in een bestuursrechtelijke procedure andere eisen gesteld dan in een strafrechtelijke procedure.
Bestuursorganen kunnen gebruik maken van al het voorhanden zijnde bewijsmateriaal, tenzij dat op een wijze is verkregen die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit onder alle omstandigheden onrechtmatig is (hierna: de indruisregel). Het ligt op de weg van eisers om, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, aannemelijk te maken dat door verweerder bij het vergaren van bewijs gehandeld is in strijd met de indruisregel. De rechtbank is van oordeel dat eisers daar niet in zijn geslaagd.
4.5.
In beginsel mag (in de bestuursrechtelijke procedure) worden uitgegaan van de juistheid van een door een opsporingsambtenaar op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank ziet geen reden om daar in dit geval van af te wijken.
Aan de stelling dat het verhoor is afgenomen door een andere opsporingsambtenaar dan degene die het heeft ondertekend, hebben eisers, ook na daartoe te zijn bevraagd, geen gevolgen verbonden. Eisers hebben volstaan met het herhalen van de eerder ingenomen stelling.
Het is de rechtbank niet gebleken dat de verhoren onzorgvuldig hebben plaatsgevonden. Aan eisers (en de overige verdachten) is de cautie gegeven, de verhoren hebben niet onredelijk of onnodig lang geduurd, de verhoren zijn op redelijke tijdstippen op de dag gehouden en aan eisers is steeds de mogelijkheid geboden om zich te laten bijstaan door een advocaat van welke mogelijkheid eiseres steeds en eiser, op eigen verzoek, één keer gebruik hebben gemaakt.
Dat aan eiser deze mogelijkheid bij het eerste verhoor zou zijn onthouden, zoals eiser eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, is niet aannemelijk gemaakt door eisers. Dat had wel op de weg van eisers gelegen, temeer nu uit het proces-verbaal volgt dat deze mogelijkheid juist wel met eiser is besproken. Daar komt bij dat eiser steeds na afloop van het verhoor, althans voorafgaande aan het volgende verhoor, en (daardoor) na in de gelegenheid te zijn gesteld over zijn verklaring na te denken en juridische bijstand in te roepen, kennis heeft genomen van zijn eerder afgelegde verklaring en die verklaring (vervolgens) niet heeft herroepen of aangevuld. Dit geldt overigens ook voor eiseres.
Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat eiser, gelet op zijn medische beperkingen, niet aan zijn verklaringen kan worden gehouden. Eiser heeft niet aan de hand van medische gegevens aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de ziekte van Morbus Ménière niet in staat zou zijn geweest verklaringen af te leggen. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat genoemde ziekte er toe kan leiden dat eiser niet in staat was in vrijheid en naar waarheid te verklaren. Er is dus geen sprake van een gebleken causaal verband tussen deze ziekte en de inhoud van zijn verklaringen. De verklaringen zijn, zoals hiervoor overwogen, door eiser ook bevestigd.
Bovendien heeft eiser zijn stelling dat zijn antwoorden op de vragen tijdens het derde verhoor niet zouden stroken met de vragen die zijn gesteld, niet onderbouwd. Zo heeft eiser niet aangegeven op welke vragen hij een warrig antwoord zou hebben gegeven. Bij het lezen van het derde proces-verbaal krijgt de rechtbank niet de indruk dat eiser de vragen (in de loop van het verhoor) niet (meer) zou hebben begrepen.
Voor zover door eisers is gesteld dat er sprake is geweest van ontoelaatbare druk, hebben eisers dat niet aannemelijk gemaakt. Bovendien gaat van een verhoor (altijd) enige druk uit, al is het maar vanwege de setting. Dat enkele feit maakt niet dat geoordeeld moet worden dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
Het beroep treft in zoverre dan ook geen doel.
Uit het voorgaande volgt dat eisers gehouden mogen worden aan hun tijdens de verhoren afgelegde verklaringen.
4.6.
Uit de informatie, waaronder de verklaringen van eisers zelf maar ook die van Van Baalen en Van Dam, die verweerder in het kader van het onderzoek heeft verkregen, is voldoende aannemelijk geworden dat eisers onjuiste en onvolledige informatie hebben verstrekt aan verweerder. De rechtbank hecht hierbij met name betekenis aan de verklaring van Van Baalen zoals weergegeven in overweging 1.14. Uit deze verklaring volgt zonneklaar dat Van Baalen nooit geld voor haar diensten heeft ontvangen. Met name over de betaling aan Van Baalen en de duur en omvang van haar inzet hebben eisers dus onjuiste en onvolledige informatie aan verweerder verstrekt.
Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat, als deze informatie wel bekend zou zijn geweest, verweerder geen pgb’s zou hebben verstrekt.
Verweerder heeft op terechte gronden de verstrekte pgb’s voor zover deze zien op de begeleiding individueel door Stichting Zorgspiraal aan (de zoon en dochter) van eisers ingetrokken. Verweerder mocht dan ook tot terugvordering hiervan overgaan. Het beroep is in zoverre ongegrond.
5.1.
Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat verweerder ten onrechte de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 16 november 2017 en 15 december 2017 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De niet-ontvankelijk verklaring is op onjuiste gronden geschied en/of niet naar behoren gemotiveerd, aldus eisers.
5.2.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Nu de aan eisers toegekende pgb’s bestemd voor de begeleiding individueel door de ouders en de logeeropvang bij een netwerkgezin niet zijn ingetrokken (maar uitsluitend de betaling daarvan is stopgezet), hebben eisers nog wel belang bij een beoordeling van de eerder door hen gemaakte bezwaren.
6. Het beroep is in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover de bezwaren van eisers daarbij niet-ontvankelijk zijn verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat daarvoor voldoende aanknopingspunten ontbreken. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten van - in totaal - € 94,- (2 x € 47,-) vergoedt.
8. Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Omdat in beide zaken de rechtsbijstand is verleend door mr. D.J.P. Vermunt, de zaken door (de bezwarencommissie van) verweerder en de rechtbank gelijktijdig (inhoudelijk) zijn behandeld en de werkzaamheden in die zaken in bezwaar en beroep nagenoeg identiek zijn, worden de zaken aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat zij voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak zijn te beschouwen.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Voor wat betreft de reiskosten overweegt de rechtbank dat, nu eisers de ouders zijn van de jeugdigen en zij op één adres wonen, het aannemelijk is dat zij samen gereisd hebben, zodat de reiskosten worden bepaald op € 36,05.
De overige door eisers genoemde kosten, te weten de verletkosten van € 328,- per persoon, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze niet nader door eisers zijn onderbouwd en ook niet aannemelijk is gemaakt dat zij werkzaamheden hebben moeten verzuimen om deze zitting bij te wonen.
Verweerder is – in totaal – een bedrag van € 1.086,05 aan proceskosten verschuldigd aan eisers.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaken met zaaknummers 19/1691 en 19/2451
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de bezwaren van eisers de besluiten van 16 november 2017 en 15 december 2017 niet ontvankelijk zijn verklaard en laat het besluit voor het overige in stand;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 94,- aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van in totaal € 1.086,05.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. E.C.E. Marechal en mr. dr. drs. E.L. de Jongh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 februari 2020
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.