5.2.De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Nu de aan eisers toegekende pgb’s bestemd voor de begeleiding individueel door de ouders en de logeeropvang bij een netwerkgezin niet zijn ingetrokken (maar uitsluitend de betaling daarvan is stopgezet), hebben eisers nog wel belang bij een beoordeling van de eerder door hen gemaakte bezwaren.
6. Het beroep is in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover de bezwaren van eisers daarbij niet-ontvankelijk zijn verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat daarvoor voldoende aanknopingspunten ontbreken. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten van - in totaal - € 94,- (2 x € 47,-) vergoedt.
8. Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Omdat in beide zaken de rechtsbijstand is verleend door mr. D.J.P. Vermunt, de zaken door (de bezwarencommissie van) verweerder en de rechtbank gelijktijdig (inhoudelijk) zijn behandeld en de werkzaamheden in die zaken in bezwaar en beroep nagenoeg identiek zijn, worden de zaken aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat zij voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak zijn te beschouwen.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Voor wat betreft de reiskosten overweegt de rechtbank dat, nu eisers de ouders zijn van de jeugdigen en zij op één adres wonen, het aannemelijk is dat zij samen gereisd hebben, zodat de reiskosten worden bepaald op € 36,05.
De overige door eisers genoemde kosten, te weten de verletkosten van € 328,- per persoon, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze niet nader door eisers zijn onderbouwd en ook niet aannemelijk is gemaakt dat zij werkzaamheden hebben moeten verzuimen om deze zitting bij te wonen.
Verweerder is – in totaal – een bedrag van € 1.086,05 aan proceskosten verschuldigd aan eisers.