2.7.Het CVZ heeft in een rapport van 22 augustus 2011 over Protonentherapie bij model-based indicaties (hoofd-halstumoren, mammacarcinoom, longcarcinoom en prostaatcarcinoom) het volgende, voor zover hier van belang, opgenomen:
Conclusie m.b.t. ‘de stand van de wetenschap en praktijk’
(…)
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat met grote mate van zekerheid vaststaat dat toepassing van protonenradiotherapie het beoogde doel - reductie resp. voorkomen (late) neveneffecten - kan bereiken voor geselecteerde patiënten.
Protonentherapie is daarmee zorg conform de stand van de wetenschap en praktijk voor het indicatiegebied prostaatcarcinoom.
7.c Standpunt
In de twee voorafgaande paragrafen concludeert het CVZ dat protonenradiotherapie zorg is zoals medisch-specialisten die plegen te bieden en dat bij het indicatiegebied prostaatcarcinoom voldaan is aan het criterium ‘de stand van de wetenschap en praktijk’. Dit betekent dat protonenradiotherapie bij het indicatiegebied prostaatcarcinoom een te verzekeren prestatie ingevolge de Zvw is.
Dit standpunt betekent niet dat voor iedere patiënt met een prostaatcarcinoom behandeling met protonenradiotherapie de meest geschikte optie is. Er zijn per indicatie specifieke factoren te onderscheiden die uitmaken of protonenbestraling voordelen zal bieden of niet. Deze factoren kunnen te maken hebben met type en lokalisatie van de tumor of met patiënt-gerelateerde factoren. Een beslisboom kan helpen om zo nauwkeurig mogelijk te bepalen voor welke subgroep van patiënten de optie protonentherapie overwogen dient te worden. Vervolgens zullen op individueel niveau de voor- en nadelen van protonen t.o.v. fotonen-bestraling afgewogen dienen te worden.
8.b. Indicatievereiste Zvw en indicatieprotocol beroepsgroep
Indicatievereiste Zvw
Zoals gezegd, behoort protonenradiotherapie bij de indicatiegebieden (…) prostaatcarcinoom tot de te verzekeren prestaties Zorgverzekeringswet. Dit betekent echter niet dat elke verzekerde die een aandoening heeft binnen één van de genoemde indicatiegebieden ook automatisch in aanmerking komt voor (vergoeding van de kosten van) protonenradiotherapie. In het vorenstaande is bij elke van de indicatiegebieden al aangegeven dat voor iedere individuele verzekerde zal moeten worden nagegaan of protonen-radiotherapie in zijn geval de meest geëigende vorm van radiotherapie is. Voor wat de zorgverzekering betreft vloeit dit voort uit artikel 2.1, derde lid, van het Besluit zorgverzekering. Dat artikel bepaalt dat een verzekerde slechts recht op vergoeding van kosten van zorg heeft voor zover hij naar inhoud en omvang redelijker wijs is aangewezen op de zorg. Of dit aan de orde is hangt af van de individuele omstandigheden van het geval.
Zorgverzekeraars gaan in de praktijk voor wat betreft de individuele beoordeling (is verzekerde in redelijkheid op de zorg aangewezen?) in veel gevallen af op de beoordeling en indicatiestelling door de behandelende arts. Het CVZ adviseert die handelswijze ook t.a.v. protonenradiotherapie te volgen.
Indicatieprotocol beroepsgroep.
Over de wijze van indicatiestelling moet consensus bestaan bij de beroepsgroep van de behandelende artsen en vanuit het oogpunt van transparantie moeten de stappen die gezet zijn om tot een indicatiestelling te komen ook in het patiëntendossier worden vastgelegd. De schaarste aan zorg (in binnen- en buitenland) versterkt deze noodzaak.
(…)
Een zorgvuldige en transparante indicatiestelling is met name vanwege de schaarste in de zorg noodzakelijk. Naar de mening van het CVZ kan de invulling hiervan het beste aan de professionals, de beroepsgroep, worden overgelaten.
De indicatievoorwaarden op hoofdlijnen zijn als volgt. Indien bestraling aan de orde is voor patiënten met een hoofd-hals tumor, een mammacarcinoom, een longcarcinoom of een prostaatcarcinoom, dient de mogelijkheid van protonenradiotherapie te worden overwogen. Voor iedere individuele patiënt dient nagegaan te worden of protonenradiotherapie de meest geëigende vorm van radiotherapie is, waarbij in ieder geval de volgende criteria gelden:
• De radiotherapeutische behandeling heeft een curatieve/radicale intentie;
• De dosisvoorschriften zijn conform ICRUn normen;
• De doorstroomtijden bij een eventuele protonenbestraling dienen binnen de NVRO normen te vallen: uitstel als gevolg van wachttijden, bijvoorbeeld in buitenlandse centra, heeft een nadelige invloed op de prognose van de patiënt. Dit nadeel dient afgewogen te worden tegen de eventuele nadelen van de keus voor conventionele radiotherapie.
• Voor iedere patiënt zal een fotonenplanning van het verwijzende instituut moeten worden vergeleken met een protonenplanning van de instelling waarnaar verwezen wordt. Verwijzing kan alleen plaatsvinden als op basis van deze vergelijking een duidelijk gezondheidsvoordeel is te verwachten.
• In het behandelend centrum moet (na verwijzing voor protonenbestraling) de mogelijkheid zijn om multidisciplinair te behandelen en indien geïndiceerd combinatietherapie toe te dienen. Als dit niet mogelijk is komt de kwaliteit van de zorg mogelijk in het gedrang. Dit nadeel moet worden afgewogen tegen het eventuele voordeel dat behandeling met protonen biedt.
(…)
Het is gewenst dat de beroepsgroep zich ervoor inspant om in de komende tijd de indicatievereisten nader in te vullen.(…) Helder moet dan zijn wie wel en wie niet in aanmerking komt voor de behandeling, m.a.w. de definitie van wet een duidelijk gezondheidsvoordeel is zal nader moeten worden ingevuld. Het CVZ zal tegen die tijd de indicatievoorwaarden opnieuw bezien en vaststellen of deze voor zorgverzekeraars in het kader van de uitvoering van de basisverzekering voldoende houvast bieden.