ECLI:NL:RBGEL:2020:711

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 226
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht aangemerkte pleziervaartuig en vernietiging aanslag havengeld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een vaartuig, en de heffingsambtenaar van de gemeente Elburg. Eiser had een aanslag voor havengeld ontvangen voor het jaar 2018, welke door verweerder was opgelegd op basis van de indeling van het vaartuig als pleziervaartuig. Eiser betwistte deze indeling en stelde dat zijn vaartuig bedrijfsmatig werd gebruikt, waardoor het als beroepsvaartuig moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vaartuig in 2018 hoofdzakelijk voor recreatie werd gebruikt. Eiser gebruikte het vaartuig als showroom voor zijn scheepsbenodigdheden, wat door verweerder niet werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de aanslag ten onrechte was opgelegd op basis van het tarief voor pleziervaartuigen, aangezien de Tarieventabel niet voorzag in een tarief voor het vaartuig van eiser. De rechtbank heeft de aanslag vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, alsook het griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste indeling van vaartuigen voor belastingdoeleinden en de noodzaak voor de belastingautoriteiten om hun beslissingen goed te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/226

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[X] , te [Q] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Elburg , verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 op 31 mei 2018 een aanslag haven- en kadegelden opgelegd (hierna: de aanslag 2018).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2018 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2019. Eiser is verschenen. Namens verweerder is verschenen [A] . De rechtbank heeft het onderzoek tijdens de zitting gesloten. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek bij beslissing van 15 juli 2019 heropend voor het verkrijgen van aanvullende informatie van verweerder. Verweerder heeft de informatie verstrekt bij brief van 9 augustus 2019. Eiser heeft daarop gereageerd bij brieven van 16 september 2019 en 12 oktober 2019. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 31 januari 2020.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van een vaartuig. Het vaartuig ligt in de haven van Elburg op een vaste ligplaats met ligboxnummer [xx] . Sinds 1982 is aan eiser een abonnement verleend voor de betaling van havengelden. Eiser heeft onderneming in scheepsbenodigdheden. Zijn vaartuig dient als showroom als er belangstellenden zijn voor de producten van eiser.
2. Verweerder legt jaarlijks een aanslag haven- en kadegelden op aan eiser. Voor het jaar 2011 is een aanslag haven- en kadegelden opgelegd naar de grondslag van een gebruik van het vaartuig als pleziervaartuig. Nadat eiser daartegen bezwaar had gemaakt op de grond dat het vaartuig in de verkeerde categorie was ingedeeld, heeft verweerder deze aanslag verminderd tot nihil. Vervolgens heeft verweerder voor 2011 een aanslag haven- en kadegelden opgelegd naar de grondslag van een gebruik van het vaartuig als beroepsvaartuig.
3. Verweerder heeft eiser voor de jaren 2011 tot en met 2014 aanslagen haven- en kadegelden opgelegd naar de grondslag van een gebruik van het vaartuig als beroepsvaartuig. Voor het jaar 2017 heeft verweerder een aanslag opgelegd naar de grondslag van een gebruik van het vaartuig als passagiersschip. Verweerder heeft eiser nadien bericht dat het vaartuig per abuis is aangemerkt als passagiersschip zodat voor het jaar 2017 te weinig belasting is geheven.
Geschil
4. In geschil is of de aanslag 2018 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd en meer in het bijzonder of verweerder daarbij het schip van eiser voor de tarieftoepassing terecht heeft aangemerkt als een pleziervaartuig.
5. Volgens verweerder moet het schip voor de tarieftoepassing aangemerkt worden als een pleziervaartuig in de zin van de Verordening haven- en kadegelden 2018 (de Verordening 2018) met een oppervlakte van de (fictieve) ligbox van 50 vierkante meter. Voor een pleziervaartuig geldt een tarief van € 22,70 per vierkante meter ligboxoppervlakte. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd waarbij verweerder heeft overwogen dat de ligboxoppervlakte 54 vierkante meter bedraagt maar dat de fout geen gevolgen heeft voor de aanslag omdat een bezwaar niet mag leiden tot een nadelige uitkomst voor de belastingplichtige.
6. Eiser betoogt dat hij zijn schip bedrijfsmatig gebruikt zodat dit geen pleziervaartuig is, maar een binnenschip in de zin van de Verordening 2018. Voor een binnenschip geldt een tarief van € 12,60 per vierkante meter scheepsoppervlakte. In 2011 heeft verweerder erkend dat het schip van eiser een beroepsvaartuig is. Nadat eiser daartegen bezwaar had gemaakt, is de aanslag naar een grondslag van een pleziervaartuig immers vernietigd waarna een aanslag naar de grondslag van een beroepsvaartuig is opgelegd. Volgens eiser heeft een wethouder hem in het verleden toezeggingen gedaan.
Wettelijk kader
7. In de bijlage van deze uitspraak zijn de relevante wettelijke bepalingen uit de Verordening 2018 en de Tarieventabel behorende bij de Verordening 2018 (hierna: de Tarieventabel) opgenomen.
Beoordeling van het geschil
8. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een belastbaar feit in de zin van artikel 2 van de Verordening 2018 omdat eiser in 2018 met het schip gebruik heeft gemaakt van de gemeentelijke wateren. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd om belasting te heffen.
9. De rechtbank overweegt vervolgens dat de Tarieventabel voor de heffing van havengelden in de artikelen 1.1 en 1.2 een onderscheid maakt tussen de categorie woonschepen, pleziervaartuigen, vissersschepen en voormalige vissersschepen (artikel 1.1) en de categorie passagiersschepen en binnenschepen (artikel 1.2).
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vaartuig van eiser voor het jaar 2018 is aan te merken als een pleziervaartuig in de zin van de Verordening 2018. Volgens de definitiebepaling van artikel 1 onder g van de Verordening 2018 is een pleziervaartuig immers een vaartuig dat hoofdzakelijk voor recreatie wordt gebruikt en verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vaartuig van eiser in 2018 hoofdzakelijk recreatief werd gebruikt. Eiser heeft daarentegen gesteld dat hij zijn vaartuig in 2018 als showroom heeft gebruikt voor zijn scheepsbenodigdheden, wat verweerder niet betwist heeft. Daar komt bij dat verweerder in 2011 en later, nadat eiser bezwaar had gemaakt tegen de indeling in de categorie pleziervaart, de heffingsgrondslag heeft gewijzigd naar de categorie beroepsvaart. Omdat verweerder niet gesteld of aannemelijk heeft gemaakt dat eiser het gebruik van het vaartuig sindsdien heeft gewijzigd, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser zijn vaartuig ook in 2018 nog beroepsmatig gebruikte en dus niet hoofdzakelijk voor recreatie. Dat het vaartuig er als een pleziervaartuig uitziet, maakt het oordeel niet anders. Immers is volgens de definities van de Verordening 2018 het gebruik van een vaartuig bepalend en niet de uiterlijke verschijningsvorm.
11. Het voorgaande oordeel betekent dat verweerder voor de heffing ten onrechte het tarief voor pleziervaartuigen heeft toegepast. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar zal vernietigd worden.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vermindering van de aanslag omdat de Tarieftabel niet voorziet in een tarief voor het vaartuig van eiser. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het vaartuig van eiser niet is aan te merken als een van de andere in de Tarieventabel opgesomde vaartuigen en in het bijzonder niet als een binnenschip. Volgens de definitiebepaling van artikel 1 onder d van de Verordening 2018 is een binnenschip immers een vaartuig, niet zijnde een pleziervaartuig, dat uitsluitend gebruikt wordt voor de vaart op de binnenwateren. Omdat is vastgesteld dat eiser zijn schip in 2018 heeft gebruikt als toonzaal voor scheepsbenodigdheden, kan niet worden vastgesteld dat eiser het schip tijdens dat jaar uitsluitend voor de vaart heeft gebruikt.
13. Omdat de Tarieventabel in het geval van eiser niet voorziet in een tarief, kan de aanslag geen standhouden. De rechtbank zal de aanslag 2018 dan ook vernietigen.
14. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Eiser heeft op het proceskostenformulier vermeld dat hij bijstand heeft gehad van een advocaat, dat zijn verletkosten € 150 bedragen (3 uur maal € 50 per uur) en dat hij reiskosten heeft gemaakt. Het proceskostenformulier is voorafgaand aan de zitting aan verweerder toegezonden. Verweerder heeft niet inhoudelijk op het proceskostenformulier gereageerd.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Verweerder heeft niet betwist dat eiser advies heeft ingewonnen bij een advocaat zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 december 1996 [1] komen kosten van rechtsbijstand ook voor vergoeding in aanmerking als alleen rechtsbijstand in de voorbereidende fase is verleend. Deze kosten van rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor hulp bij het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).
De door eiser opgesomde verletkosten van € 150 komen de rechtbank niet onaannemelijk voor en verweerder heeft deze niet betwist, zodat verweerder wordt veroordeeld om deze te vergoeden. Verder bestaat aanleiding om verweerder in de reiskosten van eiser te veroordelen. Deze stelt de rechtbank vast op € 24,46 (kosten openbaar vervoer op basis van tweede klas).
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Wat betekent deze uitspraak?
17. Deze uitspraak betekent dat verweerder eiser voor het jaar 2018 ten onrechte een aanslag haven- en kadegelden heeft opgelegd aan eiser en dat verweerder de reeds betaalde haven- en kadegelden aan eiser terug dient te betalen. Verder moet verweerder de proceskosten van eiser en het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag haven- en kadegelden voor het jaar 2018;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 699,46;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. H.H. Ruis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Bijlage

“Verordening Haven- en kadegelden 2018

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:
a. vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen;
b. (…);
c. schip: een binnenschip of een vissersschip;
d. binnenschip: een vaartuig, niet zijnde een pleziervaartuig, dat uitsluitend wordt gebruikt voor de vaart op de binnenwateren;
e. passagiersschip: een binnenschip, dat middel van openbaar vervoer is of hoofdzakelijk gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vervoer van personen;
f. vissersschip: (…);
g. pleziervaartuig: een vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de recreatie, niet zijnde een passagiersschip;
h. woonschepen: een vaartuig in gebruik om op te wonen;
i. laadvermogen: het in tonnen uitgedrukte verschil tussen de zoetwaterverplaatsing van het schip bij de grootst toegelaten diepgang en die van het ledige schip;
k. gebruik van de haven: het in artikel 2 bedoelde gebruik van voor de openbare dienst bestemde wateren en kaden of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen, zoals deze zijn aangegeven op de bij de verordening behorende kaart;
(…)

Artikel 2. Belastbaar feit

Ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde wateren of kaden, in eigendom bij de gemeente, of van andere voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen, die in beheer of onderhoud zijn bij de gemeente, wordt onder de naam haven- en kadegeld een recht geheven.

Artikel 3. Belastingplicht

Belastingplichtig is de schipper, de reder, de eigenaar van het vaartuig, degene die het vaartuig heeft gecharterd of degene die als vertegenwoordiger van één van dezen optreedt.

Artikel 4. Heffïngsgrondslagen

1. Grondslagen voor de berekening van het haven- en kadegeld zijn:
a. de lengte van het vaartuig, uitgedrukt in meters;
b. de oppervlakte van het vaartuig, uitgedrukt in vierkante meters;
c. de oppervlakte van de aangewezen lig box;
d. het laadvermogen van het vaartuig, uitgedrukt in tonnen;
zoals deze blijken uit de meetbrief of ambtshalve worden vastgesteld.
2. In de tabel is per soort vaartuig aangegeven welke maatstaf van heffing van toepassing is.

Artikel 5. Tarieven

Het haven- en kadegeld wordt geheven naar de tarieven, die zijn opgenomen in de tabel, zulks met inachtneming van daarin gegeven aanwijzingen en van het bepaalde in artikel 6.

Artikel 6. Tarieftoepassing

Voor de toepassing van de tarieven:
a. geldt als laadvermogen in tonnen van een vaartuig, het aantal tonnen van een vaartuig zoals dat blijkt uit de bij het vaartuig behorende meetbrief;
b. wordt de oppervlakte van een vaartuig gesteld op het product van de lengte over alles en de grootste breedte, mits deze blijken uit de bij het vaartuig behorende meetbrief;
c. wordt de lengte van een vaartuig gesteld op de lengte over alles, zoals die blijkt uit de bij het vaartuig behorende meetbrief;
d. wordt de oppervlakte van een ligbox voor een vaartuig berekend door de lengte te vermenigvuldigen met de breedte van de box, waarna rekenkundig wordt afgerond op een volle eenheid;
e. wordt, in afwijking van het in de onderdelen 1 tot en met 3 bepaalde, het laadvermogen in tonnen dan wel de grootste breedte en/of de lengte over alles ambtshalve vastgesteld indien de in de onderdelen 1 tot en met 3 bedoelde meetbrief niet wordt overgelegd of indien deze de vereiste gegevens niet vermeldt;
f. wordt ingeval geen duidelijke ligboxafscheiding zichtbaar is de ligboxoppervlakte als volgt gedefinieerd:
a. bij een bootlengte tussen 12 en 15 meter en bootbreedte tussen 4,5 en 5,5 meter wordt uitgegaan van een benodigde ligboxoppervlakte van 82 m²;
b. bij een bootlengte tussen 10 en 12 meter en bootbreedte tussen 4 en 4,5 meter wordt uitgegaan van een benodigde ligboxoppervlakte van 54 m²;
c. bij een bootlengte tussen 7 en 10 meter en bootbreedte tussen 3 en 4 meter wordt uitgegaan van een benodigde ligboxoppervlakte van 40 m²;
d. bij een bootlengte tussen 6 en 7 meter en bootbreedte tussen 2,5 en 3 meter wordt uitgegaan van een benodigde ligboxoppervlakte van 21 m²;
e. bij een bootlengte minder dan 6 meter en bootbreedte minder dan 2,5 meter wordt uitgegaan van een benodigde ligboxoppervlakte van 15 m².
g. wordt een gedeelte van een eenheid van inhoud, van massa, van oppervlakte of van lengte voor een volle eenheid gerekend.
(…)”

De Tarieventabel behorende bij de Verordening 2018

“Algemeen

De bedragen genoemd in deze tabel zijn inclusief omzetbelasting.

Hoofdstuk 1. Havengelden

1.1
Het havengeld bedraagt voor woonschepen, pleziervaartuigen, vissersschepen en voormalige vissersschepen:
1.1.3
bij gebruikmaking van een jaarabonnement:
a. voor woonschepen, per jaar, per vierkante meter: € 16,05; met een minimum van: € 990,40;
b. voor andere schepen, per jaar, per vierkante meter box: € 22,70; met een minimum van: € 309,90.
1.2
Het havengeld bedraagt voor passagiersschepen en binnenschepen:
1.2.1
voor schepen met een laad en losfunctie per laad- en/of losbeurt, per op de meetbrief aangegeven ton: € 0,55; met een minimum van: € 42,30;
1.2.2
voor schepen zonder specifieke laad- en losfunctie:
a. bij een verblijf in de haven per dag, per vierkante meter: € 0,55; met een minimum van: € 61,05;
b. bij een verblijf in de haven tijdens het winterseizoen, per maand, per vierkante meter: € 0,85;
c. voor passagiersschepen bij gebruikmaking van een jaarabonnement, per jaar, per vierkante meter: € 12,60.
(…)”

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1772