In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning gelegen aan [adres 1] te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van Meerinzicht vastgestelde WOZ-waarde van € 549.000 voor het belastingjaar 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 29 januari 2020 een zitting gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, en de verweerder door meerdere vertegenwoordigers.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar dit heeft aangetoond door middel van een taxatierapport, waarin de waarde van de woning werd onderbouwd met vergelijkbare referentieobjecten. Eiser stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, maar de rechtbank vond de argumenten van eiser niet overtuigend genoeg om de vastgestelde waarde te verwerpen.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij geen inzage heeft gekregen in de KOUDV-kenmerken van zijn woning, wat volgens hem een ongelijkwaardige procespositie creëerde. De rechtbank oordeelde dat de KOUDV-kenmerken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en dat het ontbreken van inzage hierin een verzuim van de verweerder opleverde. De rechtbank heeft verweerder daarom veroordeeld in de proceskosten van eiser en gelast dat het griffierecht wordt vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.