ECLI:NL:RBGEL:2021:2298

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
8928624
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag tijdens proeftijd en loonvordering werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de rechtsgeldigheid van het ontslag van een werknemer tijdens de proeftijd. De werknemer, aangeduid als [verzoekende partij], had werkzaamheden verricht voor [verwerende partij 2], een besloten vennootschap. De werknemer stelde dat zij niet zelf ontslag had genomen en dat de arbeidsovereenkomst onterecht was opgezegd. De verwerende partij betwistte dit en voerde aan dat de werknemer zelf had opgezegd of dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd binnen de proeftijd. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet zelf ontslag had genomen en dat de opzegging door [verwerende partij 2] op 27 november 2020 rechtsgeldig was. De rechter concludeerde dat de werknemer recht had op loon tot en met de datum van opzegging, maar dat er geen grondslag was voor de gevraagde billijke vergoeding of loon over de opzegtermijn. De verwerende partij werd veroordeeld tot betaling van het verschuldigde salaris en een schriftelijke specificatie van de betalingen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8928624 \ HA VERZ 20-212 \ 512 \ 918
uitspraak van 5 maart 2021
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats 3]
verzoekende partij
gemachtigde mr. G.P. Geelkerken
procederende krachtens toevoegingsnummer 4OI9948
en

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verwerende partij 1] .

gevestigd te [plaats 2]
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verwerende partij 2] .
gevestigd te [plaats 2]
3.de besloten vennootschap
[verwerende partij 3]
gevestigd te [plaats 3]
4.de besloten vennootschap
[verwerende partij 4]
gevestigd te [plaats 3]
verwerende partijen
gemachtigde Fazet Administratiekantoor, t.a.v. W. van de Veer
Verzoekende partij wordt hierna [verzoekende partij] genoemd. Verwerende partijen worden hierna gezamenlijk [verwerende partijen] dan wel ieder voor zich [verwerende partij 1] , [verwerende partij 2] ,
[verwerende partij 3] en [verwerende partij 4] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 8 december 2020 met producties;
- het verweerschrift van 18 januari 2021 met producties;
- het e-mailbericht van 26 januari 2021 met producties van de gemachtigde van [verzoekende partij] ;
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2021 mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van [verzoekende partij] .

2.De feiten

2.1.
[verwerende partij 2] is een onderneming die op basis van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel als activiteiten heeft: ‘Handelsbemiddeling in landbouwproducten, levende dieren en grondstoffen voor textiel en voedingsmiddelen. Het consolideren van smartshops en het leveren van medicinale paddenstoelen en planten aan detailhandel’. [verwerende partij 2] heeft in 2020 een winkel in [plaats 2] gekocht.
2.2.
[verzoekende partij] heeft vanaf oktober 2020 werkzaamheden voor deze winkel verricht. Tussen partijen is gesproken over de wijze waarop deze werkrelatie vormgegeven diende te worden.
2.3.
Bij e-mailbericht van 4 november 2020 heeft de gemachtigde van [verwerende partijen] [verzoekende partij] onder meer als volgt bericht:
“Een arbeidsovereenkomst, in het Engels en een loonbelastingverklaring.
Wil je beide stukken ondertekenen en de arbeidsovereenkomst op het voorste blad van een paraaf voorzien en terugmailen of sturen?
Dan zorg ik dat je zo snel mogelijk een volledig ondertekend exemplaar ontvangt.”
2.4.
Bij e-mailbericht van 27 november 2020 heeft de gemachtigde van [verwerende partijen] de gemachtigde van [verzoekende partij] onder meer als volgt bericht:
“(…) uw opdrachtgeefster moet maar eens een keuze maken. Ze was er nog niet uit of ze een arbeidsovereenkomst wilde of een ZZP-er wilde zijn en het arbeidscontract dat haar is gestuurd, wilde ze niet tekenen en blijkbaar nog steeds niet dus hoezo is er volgens u dan sprake van een arbeidsovereenkomst die (…) uw opdrachtgeefster zo graag wil voortzetten? Sterker nog, dat wat wij hebben aangeboden wilde uw opdrachtgeefster niet accepteren want ze wilde € 3.500,-- netto per maand verdienen, ze was niet akkoord met de functie e.d. (…), over welke arbeidsovereenkomst heeft u het dan en heeft uw opdrachtgeefster niet zomaar zelf gezegd dat ze stopte of telt dat opeens ook niet meer? Ze heeft het in bijzijn van een getuige gezegd, ze heeft de sleutels achtergelaten en is sinds eind oktober ook niet meer geweest dus tja, als er al sprake was van een overeenkomst dan heeft uw opdrachtgeefster die zelf opgezegd dus waar gaat het dan over.
Dit terwijl ik mij hardop afvraag welke hiërarchische verhouding er volgens u dan bestond. Uw opdrachtgeefster bepaalde zelf wel wat ze wel en niet deed en heeft zich ook feitelijk gedragen als een ZZP-er. (…) Ik heb onverplicht een zeer correct voorstel gedaan en dat is afgewezen, tja, dan weet ik niet wat ik anders moet doen. Zeker niet waar de onderneming net begonnen was en niet over wezenlijke middelen beschikt zoals ik u vertelde. (…) Mocht de rechter al besluiten dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat uw opdrachtgeefster niet zelf heeft opgezegd, dan nog zal een vonnis niet uit te winnen zijn mar goed. Dit nog daargelaten, ten slotte, dat ik namens de opdrachtgeefster, en volgens u nu opeens werkgever, zover nog vereist bij deze zelf opzeg. Een opdrachtgever mag dat ook bij een ZZP-er en als uw opdrachtgeefster al zou gelden als werknemer in de zin van een arbeidsovereenkomst, wat niet het geval is, dan geldt deze opzegging als tijdens de proeftijd gedaan. (…)”
2.5.
Op 30 november 2020 en 1 december 2020 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] de door [verzoekende partij] ondertekende arbeidsovereenkomst met [verwerende partij 2] en het formulier opgaaf gegevens voor de loonheffingen aan de gemachtigde van [verwerende partijen] toegezonden.
In de arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Declare to have entered the following employment contract, for which the ‘CAO voor de Samenwerkende Branches Detailhandel’ (…) applies.
Article 1; Nature of Employment
The employee will commerce work on the 1st of October 2020.
The employee is hired for the duration of 24 months, which means that this employment contract will, by right, end per the 1st of October 2022 without the need for official termination.
(…)
Article 3; Trial Period
The employee is hired with a legal trial period of 2 months.
During this legal trial period both parties are allowed to immediately end the employment contract, whitout giving one’s reasons.
Article 4; Term of notice
For the termination of a working agreement (after the trial period) there is a mutual notice of 1 month. (…)
Article 6; Salary
He will enjoy a gross wage of € 3.500,-- per month. (…)”
2.6.
Aan [verzoekende partij] is door [verwerende partij 2] een loonstrook gedateerd 31 oktober 2020 toegezonden die betrekking heeft op het salaris over de maand oktober 2020, een bedrag van € 3.500,00 bruto.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
primair:
I. te bepalen dat [verzoekende partij] niet zelf ontslag heeft genomen, en indien zij dat naar het oordeel van de kantonrechter wel heeft gedaan, dit ontslag te vernietigen;
II. te verklaren voor recht dat [verwerende partijen] de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] heeft opgezegd;
III. [verwerende partijen] hoofdelijk te veroordelen:
a. tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
b. tot betaling van 23 maandsalarissen van € 3.500,00 bruto ter zake loon over de opzegtermijn en onregelmatige opzegging, vermeerder met de volledige wettelijke verhoging wegens vertraging;
c. om aan [verzoekende partij] schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen van het gevorderde zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, tot een maximum van € 10.000,00 voor elke dag na zeven dagen na de datum van deze beschikking dat [verwerende partijen] daar niet aan voldoet;
d. tot betaling van de wettelijke rente over de onder sub a, b en c genoemde bedragen, vanaf het moment van opeisbaar worden tot de dag van volledige betaling;
e. in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;
f. tot betaling van de juridische kosten van € 5.566,00 dan wel een bedrag dat de kantonrechter juist acht;
subsidiair, indien de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst nog van kracht is:
IV. de arbeidsovereenkomst te ontbinden;
V. [verwerende partijen] hoofdelijk te veroordelen:
a. tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
b. tot betaling van 23 maandsalarissen van € 3.500,00 bruto ter zake loon over de opzegtermijn, vermeerderd met de volledige wettelijke verhoging wegens vertraging;
c. om aan [verzoekende partij] schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen van het gevorderde zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, tot een maximum van € 10.000,00 voor elke dag na zeven dagen na de datum van deze beschikking dat [verwerende partijen] daar niet aan voldoet;
d. tot betaling van de wettelijke rente over de onder sub a, b en c genoemde bedragen, vanaf het moment van opeisbaar worden tot de dag van volledige betaling;
e. in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;
f. tot betaling van de juridische kosten van € 5.566,00 dan wel een bedrag dat de kantonrechter juist acht;
meer subsidiair, indien de kantonrechter van oordeel is dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst:
VI. [verwerende partijen] hoofdelijk te veroordelen:
a. tot betaling aan [verzoekende partij] van een schadevergoeding van 23 maal € 3.500,00;
b. in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;
c. tot betaling van de juridische kosten van € 5.566,00 dan wel een bedrag dat de kantonrechter juist acht;
uiterst subsidiair, voor het geval de kantonrechter oordeelt dat aan [verzoekende partij] niet de bovenstaande verzochte vergoedingen toekomen, en nadat [verzoekende partij] een termijn is gegeven haar primaire verzoek in te trekken en zij daar gebruik van heeft gemaakt:
VII. [verwerende partijen] hoofdelijk te veroordelen [verzoekende partij] binnen vierentwintig uur na deze beschikking op te roepen voor een consult met de Arboarts, subsidiair haar in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, of straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [verwerende partijen] in gebreke blijft daaraan te voldoen;
VIII. [verwerende partijen] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van:
a. het loon ten bedrage van € 3.500,00 bruto per maand over het tijdvak november 2020;
b. het loon van € 3.500,00 bruto voor iedere maand vanaf 1 december 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
c. de vakantiebijslag over de toekomstige perioden vanaf 1 oktober 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
d. de volledige wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
e. de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn vanaf 1 november 2020, en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag van betaling;
IX. [verwerende partijen] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding en de daadwerkelijke juridische kosten van [verzoekende partij] , te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.
3.2.
[verzoekende partij] legt kort samengevat het volgende aan haar verzoeken ten grondslag.
Tussen [verzoekende partij] en [verwerende partijen] , althans Interrobang, [verwerende partij 2] , [verwerende partij 3] of [verwerende partij 4] , is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. De onduidelijkheid over wie haar werkgever is dient voor rekening en risico van [verwerende partijen] te komen.
[verwerende partijen] heeft deze arbeidsovereenkomst op 27 november 2020 beëindigd in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoekende partij] maakt daarom aanspraak op een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en loon over de opzegtermijn, afgifte van loonstroken, de wettelijke rente en vergoeding van haar juridische kosten.
3.3.
[verwerende partijen] voert hiertegen kort samengevat het volgende verweer.
[verwerende partij 2] heeft een winkel in [plaats 2] gekocht. De bestuurder van [verwerende partij 2] woont in Canada. Hij had daarom iemand in Nederland nodig die zou helpen met het opstarten van de winkel in Nederland. Omdat hij [verzoekende partij] vanuit het verleden kende, heeft hij haar daarvoor gevraagd. [verzoekende partij] is vanaf begin oktober 2020 werkzaamheden voor de winkel gaan verrichten. Daarbij was in eerste instantie onduidelijk of zij dat als ZZP-er of als werknemer zou gaan doen. Uiteindelijk is er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen, zodat aan deze onduidelijkheid een einde is gekomen. Daarmee staat eveneens vast dat sprake is van een arbeidsovereenkomst met [verwerende partij 2] , zodat de overige partijen ten onrechte in deze procedure zijn betrokken. De arbeidsovereenkomst is op 29 oktober 2020 door [verzoekende partij] opgezegd, althans tijdens een telefoongesprek op 2 november 2020 door partijen wederzijds beëindigd. Voor zover nadien nog sprake was van een arbeidsovereenkomst is deze op 27 november 2020 binnen de proeftijd door [verwerende partij 2] beëindigd. Nu de arbeidsovereenkomst door [verzoekende partij] , dan wel op rechtsgeldige wijze door [verwerende partij 2] is beëindigd, kan [verzoekende partij] geen aanspraak maken op de door haar verzochte vergoedingen. Interrobang c.s concludeert daarom tot niet ontvankelijk verklaring van [verzoekende partij] in haar verzoeken, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [verzoekende partij] in de proceskosten.
3.4.
Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekende partij] en [verwerende partijen] na 31 oktober 2020, dan wel 2 november 2020, dan wel 27 november 2020 nog voortduurt, verzoekt zij bij voorwaardelijk tegenverzoek deze arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning aan [verzoekende partij] van enige vergoeding met uitzondering van de transitievergoeding, met veroordeling van [verzoekende partij] in de proceskosten.

4.De beoordeling

Arbeidsovereenkomst?
4.1.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of en tussen welke partijen een arbeidsovereenkomst is gesloten.
4.2.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Wat er ook zij van de onduidelijkheid over de werkrelatie bij aanvang van de werkzaamheden in oktober 2020 heeft het volgende te gelden. Tussen partijen staat vast dat de gemachtigde van [verwerende partijen] [verzoekende partij] op 4 november 2020 een arbeidsovereenkomst met [verwerende partij 2] heeft aangeboden, ingaande 1 oktober 2020. [verzoekende partij] heeft deze arbeidsovereenkomst op enig moment ondertekend, waarna deze op 30 november 2020 en
1 december 2020 door haar gemachtigde aan de gemachtigde van [verwerende partijen] is geretourneerd. Daarmee staat vast dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
Wie is de werkgever?
4.3.
Tussen partijen is voorts in geschil wie de werkgever van [verzoekende partij] is, althans [verzoekende partij] heeft zowel Interrobang, als [verwerende partij 2] , [verwerende partij 3] en [verwerende partij 4] in rechte betrokken en hoofdelijke veroordeling van deze partijen verzocht. Volgens haar is het onduidelijk wie haar werkgever is en dient dit voor rekening en risico van alle betrokken ondernemingen te komen. [verwerende partijen] betwist dat sprake is van onduidelijkheid over wie de werkgever is. Het contact is gelegd door de middellijk bestuurden van [verwerende partij 2] ( [betrokkene1] ), die tevens de eigenaar van de winkel is. Ook de arbeidsovereenkomst en loonstrook staan op naam van [verwerende partij 2] .
4.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Onbetwist staat vast dat [verwerende partij 2] de winkel waar [verzoekende partij] werkte heeft gekocht en aldus eigenaar van de winkel is. Uit de processtukken blijkt voorts dat de arbeidsovereenkomst en de loonstrook [verwerende partij 2] als werkgever vermelden. Voorts staat vast dat in aanvang het contact met [verzoekende partij] heeft plaatsgevonden via de middellijk bestuurder van [verwerende partij 2] ( [betrokkene1] ). Aldus is sprake van een arbeidsovereenkomst met [verwerende partij 2] .
Dat de betaling van salaris eenmalig heeft plaatsgevonden via [verwerende partij 3] of [verwerende partij 4] doet daar niet aan af. Dat geldt temeer nu [verwerende partij 2] heeft toegelicht dat zij, gelet op haar Canadese eigenaar en problemen met het verkrijgen van een bankrekening in Nederland, zelf nog geen betalingen kon verrichten.
De verzoeken van [verzoekende partij] worden dan ook afgewezen voor zover zij gericht zijn tegen Interrobang, [verwerende partij 3] en [verwerende partij 4] .
Datum opzegging
4.5.
Tussen partijen is vervolgens in geschil per wanneer de arbeidsovereenkomst door opzegging is geëindigd.
Opzegging 29/31 oktober 2020
4.6.
Volgens [verwerende partij 2] heeft [verzoekende partij] de arbeidsovereenkomst zelf op 29 dan wel
31 oktober 2020 opgezegd. Zij heeft de winkel toen eerder verlaten, haar sleutels achtergelaten en is ook de dagen daarna niet meer komen werken, aldus [verwerende partij 2] .
[verzoekende partij] betwist dat zij heeft opgezegd en dat zij na 29 dan wel 31 oktober 2020 niet meer heeft gewerkt. Ter onderbouwing heeft zij een uitdraai uit het systeem overgelegd waaruit blijkt dat zij nadien nog op het systeem heeft ingelogd.
De kantonrechter is van oordeel dat in het licht van deze gemotiveerde betwisting de niet nader onderbouwde stelling dat [verzoekende partij] zelf heeft opgezegd niet vast komt te staan. Daar komt nog bij dat [verwerende partij 2] [verzoekende partij] nadien nog een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden, welke door [verzoekende partij] is geaccepteerd, zodat eventueel genomen ontslag daarmee van tafel was.
Einde arbeidsovereenkomst 2 november 2020
4.7.
[verwerende partij 2] stelt voorts dat, voor zover de arbeidsovereenkomst niet al door [verzoekende partij] was opgezegd, in het telefoongesprek tussen [betrokkene1] en [verzoekende partij] van 2 november 2020 tussen partijen is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen.
Bedoelde afspraak wordt door [verzoekende partij] betwist en op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dit evenmin komt vast te staan. Daar komt nog bij dat de door [verwerende partij 2] gestelde beëindiging van de arbeidsovereenkomst met instemming van [verzoekende partij] ook niet schriftelijk is vastgelegd, zoals de wet in artikel 7:671 lid 1 BW wel vereist, zodat als er al sprake zou zijn van een dergelijke opzegging deze niet rechtsgeldig is. Partijen zijn hier bovendien kennelijk op teruggekomen, gelet op de nadien aangeboden en getekende arbeidsovereenkomst.
Opzegging 27 november 2020
4.8.
[verwerende partij 2] stelt dat zij de arbeidsovereenkomst bij e-mailbericht van
27 november 2020 (zie r.o. 2.4) heeft opgezegd. [verzoekende partij] erkent dat de arbeidsovereenkomst op 27 november 2020 door [verwerende partij 2] is opgezegd, zodat daarmee vast staat dat de arbeidsovereenkomst op deze datum door Interobang [plaats 2] is opgezegd. De daartoe strekkende verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
Rechtsgeldige opzegging?
4.9.
Tussen partijen is voorts in geschil of sprake is van een rechtsgeldige opzegging. Volgens [verwerende partij 2] heeft de opzegging plaatsgevonden binnen de in de proeftijd. Tussen partijen is in geschil of het proeftijdbeding op rechtsgeldige wijze is overeengekomen.
4.10.
[verwerende partij 2] beroept zich in de eerste plaats op de in artikel 4 van de
CAO Retail non-Food (hierna: de cao) opgenomen proeftijdbepaling. Nu deze cao algemeen verbindend is verklaard, is het daarin opgenomen proeftijdbeding op de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst van toepassing, aldus [verwerende partij 2] .
[verzoekende partij] betwist dat de winkel onder de werkingssfeer van de cao valt.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de omschrijving van de activiteiten van [verwerende partij 2] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, het door [verzoekende partij] gestelde over de producten van de winkel en hetgeen hierover uit de door [verzoekende partij] overgelegde WhatsApp berichten blijkt, niet komt vast te staan dat de activiteiten van de winkel en daarmee de arbeidsrelatie tussen partijen onder de werkingssfeer van de cao vallen. Het beroep op het daarin opgenomen proeftijdbeding gaat daarom niet op.
4.12.
[verwerende partij 2] beroept zich voorts op het in de arbeidsovereenkomst opgenomen proeftijdbeding. [verzoekende partij] betwist dat dit beding rechtsgeldig is overeengekomen, nu de arbeidsovereenkomst niet voorafgaand aan de arbeidsrelatie, maar pas later is opgesteld en ondertekend. Voor zover het beding al rechtsgeldig is overeengekomen kan daarop, mede gelet op haar ziekmelding in november 2020, volgens [verzoekende partij] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep worden gedaan.
4.13.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 7:652 lid 2 BW dient de proeftijd schriftelijk te worden overeengekomen. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan een proeftijd worden overeengekomen van twee maanden indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan van twee jaren of langer (artikel 7:652 lid 4 onder b BW).
Tussen partijen staat vast dat de schriftelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van 24 maanden pas na aanvang van het dienstverband is opgesteld en ondertekend. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de daarin opgenomen proeftijd nog overeengekomen kan worden na het ingaan van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat dit mogelijk is, zolang dit binnen de maximum duur van de proeftijd gebeurt (zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden ECLI:NL:GHARL:2015:715 en Rechtbank Rotterdam ECLI:NL:RBROT:2020:754). Hoewel niet vast staat op welke datum [verzoekende partij] de arbeidsovereenkomst precies heeft ondertekenddient het ervoor te worden gehouden dat dit binnen de maximum duur van de proeftijd is gebeurd. Immers, de gemachtigde van [verzoekende partij] heeft de eerste versie van de door [verzoekende partij] getekende arbeidsovereenkomst op 30 november 2020 waarin dit beding staat opgenomen aan de gemachtigde van [verwerende partij 2] gezonden. Ondertekening van de arbeidsovereenkomst en daarmee het overeenkomen van de daarin vermelde proeftijd heeft daarmee binnen de maximum duur van de proeftijd plaatsgevonden. Aldus is het proeftijdbeding rechtsgeldig tot stand gekomen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [verwerende partij 2] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een beroep op het proeftijdbeding kon doen. De kantonrechter stelt vast dat [verzoekende partij] de arbeidsovereenkomst heeft ondertekend zonder enig voorbehoud of bezwaar ten aanzien van de proeftijd. Daar komt nog bij dat zij op het moment van ondertekenen werd bijgestaan door haar gemachtigde en de gemachtigde van [verwerende partij 2] voorts reeds een beroep op het proeftijdbeding had gedaan, zodat ervan uitgegaan dient te worden dat zij zich bewust was van de risico’s van ondertekening van de arbeidsovereenkomst met daarin het proeftijdbeding. Dat [verzoekende partij] de arbeidsovereenkomst heeft ondertekend omdat ze ziek was, kan zo zijn maar doet aan het voorgaande niet af. Gesteld noch gebleken is verder dat de ziekte van [verzoekende partij] de reden is geweest voor het ontslag in de proeftijd. De kantonrechter acht het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [verwerende partij 2] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om [verzoekende partij] tijdens overeengekomen proeftijd te ontslaan.
Conclusie
4.14.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft [verwerende partij 2] [verzoekende partij] rechtsgeldig op
27 november 2020 tijdens de proeftijd ontslagen. Het gevorderde salaris wordt daarom toegewezen tot en met 27 november 2020, zijnde de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Nu dit salaris niet tijdig is voldaan worden de verzochte de wettelijke verhoging, alsmede de wettelijke rente over het salaris en de wettelijk verhoging eveneens toegewezen. De verzochte verstrekking van een netto/bruto specificatie wordt gelet op het bepaalde in artikel 7:626 BW eveneens toegewezen. De verzochte dwangsom wordt afgewezen nu gesteld noch gebleken is dat [verwerende partij 2] hieraan niet zal voldoen.
4.15.
De verzochte billijke vergoeding, het loon over de opzegtermijn en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden, nu daarvoor geen grondslag aanwezig is, om die reden afgewezen.
4.16.
Nu het primair verzochte is behandeld, komt de kantonechter niet toe aan de behandeling van het subsidiair en meer subsidiair verzochte. Voor zover [verzoekende partij] meent haar verzoek te kunnen intrekken omdat de vergoedingen worden afgewezen, oordeelt de kantonrechter dat artikel 7:686a lid 7 jo lid 6 BW niet van toepassing is nu geen sprake is van ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. Zodoende wordt evenmin toegekomen aan behandeling van het uiterst subsidiaire verzoek. Dat geldt eveneens voor het voorwaardelijk tegenverzoek van [verwerende partij 2] .
Proceskosten
4.17.
Gelet op het hiervoor overwogene bestaat geen aanleiding voor de veroordeling van
[verwerende partij 2] in de daadwerkelijk gemaakte juridische kosten aan de zijde van [verzoekende partij] .
Partijen worden beide voor een deel in het ongelijk gesteld en moeten daarom ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
bepaalt dat niet vast komt te staan dat [verzoekende partij] zelf ontslag heeft genomen;
5.2.
verklaart voor recht dat [verwerende partij 2] de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] bij
e-mailbericht van 27 november 2020 rechtsgeldig heeft opgezegd;
5.3.
veroordeelt [verwerende partij 2] tot betaling aan [verzoekende partij] van het salaris van € 3.500,00 bruto per maand over de periode 1 tot en met 27 november 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging hierover, alsmede te vermeerderen met wettelijke rente over het salaris en de wettelijke verhoging;
5.4.
veroordeelt [verwerende partij 2] om aan [verzoekende partij] een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te vertrekken waarin de hiervoor onder 5.3. bedoelde bedragen en betalingen zijn verwerkt;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2021.