Uitspraak
[verweerder]
1.De procedure
2. De feiten
3.Het verzoek en het verweer
6 januari 2021, zijnde een bedrag van € 3.050,00 bruto per maand, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente en te verplichten [verzoeker] weer toe te laten tot zijn werk als algemene medewerker bij [verweerder];
6 januari 2021 geen loon meer heeft ontvangen, heeft hij tevens belang bij een voorlopige voorziening voor de duur van deze procedure, bestaande uit zijn loon vanaf 6 januari 2021.
4.De beoordeling
(HvJ EG 26 mei 2005, JAR 2005/205).
1 september 2021, te realiseren. Uit het feitelijk handelen van [verweerder] kan evenmin worden afgeleid dat voor 1 maart 2021 sprake was van een overgang van onderneming.
12 februari 2021, de datum waarop hij heeft berust in het ontslag per 6 januari 2021, niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van zijn werkzaamheden, zodat vanaf
6 januari 2021 geen loon verschuldigd is. [verzoeker] voert daartegen verweer. Hij heeft zich wel beschikbaar gehouden voor werkzaamheden en dit bij herhaling kenbaar gemaakt. De berusting in het ontslag per 6 januari 2021 is gedaan onder de voorwaarde dat er een billijke vergoeding zou worden betaald, aldus [verzoeker].
8 januari 2021 (r.o. 2.4.) en 28 januari 2021 (r.o. 2.5.) blijkt dat [verzoeker] zich beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van de overeengekomen arbeid. Dat [verweerder] [verzoeker] vervolgens niet heeft opgeroepen om zijn werkzaamheden te verrichten, dient voor rekening en risico van [verweerder] te blijven. In de brief van zijn gemachtigde van
12 februari 2021 (r.o. 2.6.) berust [verzoeker] om hem moverende redenen echter, zonder daaraan een expliciete voorwaarde te verbinden, in het ontslag per 6 januari 2021. Daarmee stelt hij zich niet langer beschikbaar voor werkzaamheden. Aldus komt het niet verrichten van de overeengekomen arbeid vanaf die datum voor rekening en risico van [verzoeker].
Dat [verzoeker] in deze periode niet heeft gewerkt dient immers voor rekening en risico van [verweerder] te komen, zodat zij ten onrechte het loon over deze periode niet heeft betaald. Gelet hierop ziet de kantonrechter geen aanleiding voor matiging van de wettelijke verhoging. De wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen over het loon over bedoelde periode alsmede over de wettelijke verhoging.
[verweerder] komt daarmee niet vast te staan. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding wordt daarom afgewezen.