4.14.Voor het vaststellen van de billijke vergoeding neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking:
- Voldoende gebleken is dat de mededeling van [persoon C] in juni/juli 2017 aan [eiser] over zijn functioneren alsook het tekortschieten in de re-integratieverplichtingen door [bedrijf 1] het herstel van [eiser] ernstig hebben belemmerd. [eiser] is uiteindelijk per oktober 2018 gestart met een adequaat behandeltraject en hij verwacht na deze behandeling aan het einde van 2019 weer hersteld te zijn. Indien [bedrijf 1] meer re-integratie inspanningen had verricht, had [eiser] reeds in 2017 kunnen starten met een behandeltraject en zou hij naar verwachting eind 2018 hersteld kunnen zijn. In dat geval was [eiser] niet in de situatie terecht gekomen dat hij langer dan 104 weken arbeidsongeschikt is.
- Aan de andere kant kan uit de stukken worden afgeleid dat de samenwerking tussen [eiser] en [persoon C] in de jaren vóór 2017 al stroef verliep en dat de spanningen opliepen in verband met de slechte bedrijfseconomische situatie van [bedrijf 1] en de daarmee gepaard gaande plannen voor een reorganisatie. Ook indien [eiser] eind 2018 zou zijn hersteld, ligt het niet in de lijn der verwachting dat hij nog jaren aan zou blijven als statutair bestuurder .
- De leeftijd van [eiser] , zijn hoge functieniveau en eenzijdige werkervaring zijn niet bevorderlijk voor het vinden van een andere vergelijkbare baan.
- De billijke vergoeding dient enerzijds als compensatie voor de immateriële schade die [eiser] heeft ondervonden door het ernstig verwijtbaar handelen van [bedrijf 1] en anderzijds als middel om [bedrijf 1] te wijzen op de noodzaak haar gedrag in eventuele volgende gevallen aan te passen. Met name wordt gewezen op het aanspreken van [eiser] op zijn functioneren terwijl hij ziek was en de laakbare wijze waarop het ontslagbesluit is genomen en (uiteindelijk) aan [eiser] is gecommuniceerd.
- De ernstig verwijtbare handelwijze van [bedrijf 1] heeft ertoe geleid dat [eiser] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht, als gevolg waarvan [eiser] de aan hem toegezegde ontslagvergoeding van € 260.547,84 bruto mis is gelopen. Indien het verwijtbaar handelen zou worden weggedacht, zou [eiser] zich niet genoodzaakt hebben gevoeld om zelf tot ontbinding over te gaan. In dat geval is het zeer waarschijnlijk te achten dat het dienstverband van [eiser] zou worden beëindigd middels een ontslagbesluit van [aandeelhouder] en dat de ontslagvergoeding aan hem zou worden uitgekeerd. (…)”
12. Over de maand september 2019 bedraagt het brutoloon van eiser € 410.328,05, de ingehouden loonheffingen bedraagt € 212.344,76.
13. In geschil is of over het tijdvak september 2019 terecht en tot een juist bedrag loonheffingen zijn ingehouden over de billijke vergoeding van € 400.000.
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte loonheffingen zijn ingehouden. De schadevergoeding vloeit niet voort uit de dienstbetrekking, maar is het gevolg van laakbaar en verwijtbaar handelen van de werkgever met als gevolg een vermindering van de arbeidskracht bij eiser, alsmede onnodig leed en verlies aan levensvreugde. De werkgever heeft door zijn handelen het herstel van eiser ernstig belemmerd en daarmee ernstige schade toegebracht aan eiser waardoor deze volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Het psychische leed is niet het gevolg van het ontslag zelf, want eiser leed al aan een psychische aandoening. Ook heeft de werkgever door zijn handelen de eer en goede naam van eiser aangetast.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht loonheffingen zijn ingehouden. Er is geen sprake van een vergoeding die is verstrekt als gevolg van een bedrijfsongeval. De billijke vergoeding ziet niet op het verlies aan arbeidskracht. De laakbaarheid van de werkgever ten aanzien van het ontslagbesluit als bestuurder brengt niet met zich dat de billijke vergoeding hieraan kan worden toegerekend. Verweerder wijst op diverse uitspraken waarin is beslist dat terecht loonheffingen waren ingehouden. Hieruit blijkt dat psychisch leed dat is veroorzaakt door ontslag niet eraan af doet dat sprake is van loon, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
16. Loonbelasting wordt geheven over het belastbare loon. Het belastbaar loon is het gezamenlijke bedrag aan al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van loon is beslissend of sprake is van een betaling die uit een dienstbetrekking wordt genoten.
17. De belastingrechter moet zelfstandig beoordelen of een vergoeding, die door de kantonrechter is toegekend in een civiele procedure tussen werkgever en werknemer, moet worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964. De belastingrechter is daarbij niet gebonden aan de kwalificatie die de kantonrechter aan de vergoeding heeft gegeven.
18. Een bij ontslag toegekende vergoeding die onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking, kan niet worden aangemerkt te zijn genoten uit dienstbetrekking. Hiervan kan sprake zijn als de vergoeding bijvoorbeeld wordt verstrekt ter betering van eer en goede naam.Het ligt op de weg van de belastingplichtige om aannemelijk te maken dat een bij het ontslag toegekende vergoeding geen of onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking.
19. Op grond van artikel 7:671c, tweede lid, letter b van het Burgerlijk wetboek (BW) kan, indien de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op verzoek van de werknemer is ontbonden, een billijke vergoeding worden toegekend indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Een op grond van deze bepaling toegekende billijke vergoeding compenseert de werknemer voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
20. De kantonrechter heeft op grond van artikel 7:671c, tweede lid, letter b, van het BW een billijke vergoeding aan eiser toegekend omdat het ontslag van eiser het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [bedrijf 1] . De kantonrechter heeft voor het oordeel dat [bedrijf 1] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in aanmerking genomen dat (i) [bedrijf 1] met de mededeling in de e-mail van 4 juli 2017 , wetende van de psychische klachten van eiser, het herstel van eiser nadelig heeft beïnvloed, dat (ii) [bedrijf 1] onvoldoende heeft gedaan om eiser te laten re-integreren in zijn eigen functie en dat (iii) de gang van zaken rondom het ontslagbesluit als bestuurder onbegrijpelijk is en [bedrijf 1] zwaar is aan te rekenen.
21. De door de kantonrechter aan eiser toegekende billijke vergoeding is een compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen van [bedrijf 1] en staat in een direct verband met het ernstig verwijtbaar handelen van [bedrijf 1] . Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat de billijke vergoeding onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking. De gedragingen die hebben geleid tot het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, betreffen gedragingen die [bedrijf 1] heeft verricht in de hoedanigheid van werkgever en deze gedragingen zijn, alhoewel laakbaar, verricht in de verhouding tussen [bedrijf 1] en eiser als werkgever en werknemer. Dit geldt ook voor de handelingen van [bedrijf 1] in het kader van het ontslagbesluit, nu de positie van eiser als statutair bestuurder van [bedrijf 1] en zijn arbeidsrechtelijke positie nauw met elkaar zijn verweven. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de aan eiser toegekende billijke vergoeding onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking. Er zijn terecht loonheffingen ingehouden op de billijke vergoeding.
22. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.