Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat het in onderhavige zaak gerechtvaardigd was de overeengekomen geheimhouding te doorbreken en zich wel negatief te uiten over Taurus, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van een dergelijke rechtvaardiging niet is gebleken.
Een goed werknemer is op grond van artikel 7:611 BW gehouden tot discretie en loyaliteit tegenover zijn werkgever. Daarbij speelt ook een rol de vraag of een melder zorgvuldig te werk is gegaan bij het extern aankaarten van een vermoeden van een misstand. In bepaalde gevallen kan het gerechtvaardigd zijn de verplichting om vertrouwelijke gegevens geheim te houden, te doorbreken (
Kamerstukken II 2014/15, 34105, 3, p. 4/5)
.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij reeds in oktober 2020 contact heeft gezocht met Stichting Annemieke over de vermeende misstanden binnen Taurus. Vervolgens is hij in december 2020 in contact gekomen met de bevoegde autoriteit, de NVWA, teneinde de vermeende misstanden binnen Taurus te melden. Tegen die achtergrond is [gedaagde] in december 2020 met Taurus in gesprek gegaan over de invulling van de resterende arbeidsduur van zijn dienstverband om vervolgens in januari 2021 met Taurus een vaststellingsovereenkomst te sluiten met daarin het beding dat hij zich verplicht zich niet negatief te zullen uitlaten over Taurus. [gedaagde] heeft zich in het kader van die onderhandelingen laten bijstaan door een jurist. Daarom moet voorshands worden aangenomen dat [gedaagde] zich bewust was, althans had moeten zijn, van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en de gevolgen die het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst met zich mee zou kunnen brengen. Dat [gedaagde] met de betreffende jurist niet heeft gedeeld dat hij bij een onderzoek van de NVWA was betrokken, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, dient voor zijn rekening en risico te komen.
Nadat partijen de vaststellingsovereenkomst hadden gesloten met daarin het onder r.o. 2.2. aangehaalde beding heeft [gedaagde] in maart en april 2021 contact gehad met De Gelderlander. Hij heeft medewerking verleend aan een kritisch artikel en wist, althans had kunnen weten, dat door hem gemaakt beeldmateriaal daarbij door De Gelderlander zou worden gebruikt. Er was op dat moment geen sprake van een situatie waarin geen andere mogelijkheid was om aandacht te vragen voor de vermeende misstanden dan via de media. De melding bij de NVWA was toen reeds gedaan en [gedaagde] had een verzoek om bijstand ingediend bij het Huis voor Klokkenluiders, welk verzoek op 12 mei 2021 ook is gehonoreerd (r.o. 2.11.). Dat De Gelderlander [gedaagde] zou hebben benaderd, doet aan dit oordeel niet af. Uit de overgelegde stukken volgt immers dat [gedaagde] zelf actief medewerking heeft verleend aan verschillende media. Het verweer van [gedaagde] dat de NVWA hem zou hebben geadviseerd om contact te zoeken met de media, is door hem niet onderbouwd en zou dit het geval zijn, dan ontslaat hem dat niet van zijn contractuele verplichtingen tegenover Taurus.