ECLI:NL:RBGEL:2021:3133

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
360730
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten en proceskosten in zorgverzekeringsgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, en de naamloze vennootschap N.V. Univé Zorg, gedaagde. De procedure volgde op een eerder tussenvonnis van 3 maart 2021, waarin de rechtbank oordeelde dat voldoende bewijs was geleverd dat de gefactureerde zorg voor de betrokken personen onder de dekking van de verzekering viel, met uitzondering van bepaalde zorg voor 'in en uit bed gaan'. Eiseres werd in de gelegenheid gesteld om een berekening van de gefactureerde zorg over te leggen, waarop Univé kon reageren.

Eiseres heeft de aangepaste facturen overgelegd, waarbij de zorg voor 'in en uit bed gaan' in mindering is gebracht. Univé heeft ingestemd met deze berekeningen, waardoor de rechtbank het totaal van de bedragen, € 135.247,68, toewijsbaar achtte. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toewijsbaar verklaard, aangezien Univé geen verweer voerde tegen deze vordering.

Daarnaast heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht afgewezen, omdat eiseres geen belang had bij deze vordering. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd eveneens afgewezen, omdat eiseres niet aan haar stelplicht had voldaan. Univé werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn begroot op € 10.306,83. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/360730 / HA ZA 19-97 / 103 / 538
Vonnis van 28 april 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J. Horenblas te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. UNIVÉ ZORG,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.P. Claassen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Univé genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 maart 2021
  • de akte van [eiseres] van 17 maart 2021 met de producties 19 t/m 21
  • de akte van Univé van 31 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 3 maart 2021. In dat vonnis is geoordeeld dat voldoende bewezen is dat de gefactureerde zorg voor [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , op de dertig minuten per dag voor ‘in en uit bed gaan’ voor [naam 1] en [naam 2] na, onder de dekking valt van de verzekering, dat Univé gehouden is de facturen in zoverre te voldoen en dat de vordering van [eiseres] in zoverre toewijsbaar is. Ook is overwogen dat de vordering die ziet op [naam 4] niet toewijsbaar is.
[eiseres] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om bij akte een berekening over te leggen van de gefactureerde zorg voor [naam 1] en [naam 2] verminderd met de voornoemde zorg voor het in en uit bed gaan, alsmede van de gevolgen daarvan voor de totaal gevorderde hoofdsom, waarna Univé in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren.
2.2.
[eiseres] heeft bij akte de aangepaste facturen van [naam 1] en [naam 2] overgelegd, alsook de (niet aangepaste) facturen van [naam 3] . Ten opzichte van de bij dagvaarding overgelegde facturen zijn per dag zes eenheden van vijf minuten (dus 30 minuten) in mindering gebracht bij [naam 1] en [naam 2] , hetgeen heeft geresulteerd in de volgende bedragen:
Ten aanzien van [naam 2] (januari t/m mei 2018): € 40.969,32 in plaats van € 45.117,96.
Ten aanzien van [naam 1] (januari t/m mei 2018): € 49.195,80 in plaats van € 53.351,52.
Ten aanzien van [naam 3] (januari t/m mei 2018): € 45.082,56 (niet aangepast).
Univé heeft bij akte aangegeven dat zij akkoord is met deze berekeningen, zodat de rechtbank het totaal van deze bedragen (€ 135.247,68) zal toewijzen. Univé voert evenmin verweer tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat deze ook toewijsbaar is.
2.3.
De gevorderde verklaring voor recht (inhoudende dat de zorg en verpleging zoals omschreven in de zorgleefplannen van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] zorg betreft die ingevolge artikel 10 sub e en f Zvw voor vergoeding in aanmerking komt) zal worden afgewezen. [eiseres] heeft de rechtbank immers verzocht enkel uitspraak op dit punt te doen als Univé een beroep zou toekomen op artikel 3:94 lid 4 BW. In het vonnis van 3 maart 2021 is reeds geoordeeld dat de rechtbank voorbij gaat aan voornoemd verweer van Univé, zodat [eiseres] geen belang heeft bij deze vordering.
2.4.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt evenwel niet voor toewijzing in aanmerking, omdat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar stelplicht.
2.5.
Univé zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht 4.030,00
- salaris advocaat
6.195,00(3,5 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 10.306,83

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Univé om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 135.247,68, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 8 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt Univé in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 10.306,83;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.