ECLI:NL:RBGEL:2021:3285

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
9012815
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming huurwoning afgewezen wegens overlast en toepassing afstemmingsregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Volkshuisvesting Arnhem (SVA) en een gedaagde huurder. SVA vorderde ontruiming van de huurwoning van de gedaagde wegens vermeende overlast en een vervuilde woning. De gedaagde, die sinds 2006 de woning huurt, had eerder al te maken gehad met een bodemprocedure waarin de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming was afgewezen. SVA stelde dat er nieuwe feiten waren die een spoedeisend belang voor ontruiming rechtvaardigden, waaronder meldingen van overlast en de slechte staat van de woning. De gedaagde voerde aan dat de bodemrechter al kennis had genomen van de overlastmeldingen en dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een uitzondering op de afstemmingsregel rechtvaardigden.

De kantonrechter oordeelde dat voor toewijzing van de vordering in kort geding vereist is dat het zeer waarschijnlijk is dat een gelijkluidende vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De rechter benadrukte de afstemmingsregel, die inhoudt dat een kort geding vonnis moet worden afgestemd op het oordeel van de bodemrechter. De kantonrechter concludeerde dat SVA niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een feitelijke misslag in de eerdere vonnissen en dat de stellingen van SVA over de overlast en de staat van de woning niet voldoende waren om de vordering te rechtvaardigen. De vordering tot ontruiming werd afgewezen en SVA werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9012815 \ VV EXPL 21-18 \ 512 \ 34124
uitspraak van 16 maart 2021
vonnis in kort geding
in de zaak van
de stichting
Stichting Volkshuisvesting Arnhem
gevestigd te Arnhem
eisende partij
gemachtigde mr. B.H.H.M. Ramakers
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. J.A.H. Schoofs
Partijen worden hierna SVA en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 februari 2021 met producties 1 tot en met 14
- de akte van 4 maart 2021 aan de zijde van SVA met productie 15
- de conclusie van antwoord, tevens inhoudende pleitnota van 4 maart 2021 met productie 1.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. SVA is
verschenen, vertegenwoordigd door mevrouw [naam 1] en bijgestaan door mr. B.H.H.M.
Ramakers. Aan de zijde van SVA zijn tevens verschenen de heren [naam 2] en [naam 3]
, beiden wijkagent. [gedaagde] is verschenen en bijgestaan door mr. J.A.H. Schoofs. [gedaagde]
is tijdens de zitting begeleid door zijn hulpverleners, de heer [naam 4] en de heer [naam 5]
. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mr. J.A.H. Schoofs aan de
hand van een pleitnota.
1.3.
Ten slotte is de datum van het vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 6 oktober 2006 huurt [gedaagde] van SVA de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
Bij (tussen-)vonnis van 22 juli en 11 november 2020 heeft de bodemrechter geoordeeld dat de in de woning aangetroffen hennepkwekerij en de door [gedaagde] veroorzaakte overlast de vordering van SVA tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning niet kunnen dragen. Bij eindvonnis van 23 december 2020 is de vordering van SVA strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning afgewezen.
2.3.
SVA is in appel gekomen tegen de vonnissen van 22 juli, 11 november en 23 december 2020.
2.4.
Bij e-mail van 1 maart 2021 schrijft de behandelaar van [gedaagde], de heer [naam 4], aan de gemachtigde van [gedaagde] onder meer:
“(…)Pompestichting BIC (beveiligde intensive care) heeft dhr opgenomen vanaf 24-7-2020 met als doel overplaatsing DD kliniek van Iriszorg bij psychische stabilisatie en stabilisatie op gedrag.
(…)
Dhr heeft na zijn detentie periode waarschijnlijk fors gebruikt, waardoor hij ernstig ontregeld is. Dhr. is bekend met schizofrenie en middelengebruik. We zien dat dhr sinds opname sterk vooruit is gegaan. Hij is medicatietrouw en kon zich gaan richten op resocialisatie. Echter de angst bij de gemeente en de woningbouwstichting blijkt nog te groot.
Deze patiënt heeft een zorgmachtiging en onder de Wvggz is deelname aan het maatschappelijk leven een belangrijk issue. In het zorgplan dat ten grondslag ligt aan de zorgmachtiging staat vermeld dat passende huisvesting een voorwaarde hiervoor is. De wet beoogt dat wij patiënten zovele mogelijk ambulant behandelen en niet onnodig lang opgenomen houden omdat in maatschappelijke voorwaarden niet is voorzien.
(…)
We kunnen niet voorkomen dat dhr volledig buiten deze problematiek blijft. We kunnen wel zorgen voor een vangnet dmv de WVGGZ zoals die er nog niet is geweest. We kunnen dhr medicatietrouw laten uitstromen naar zijn woning. Wat we hiervoor nodig hebben is een opgeruimde woning, de mogelijkheid om dit in te zetten met een sterk gemotiveerd behandelteam; ambulante begeleiding van [naam 6], Ambulante behandeling van Iriszorg en mogelijk time-out plek op BIC.
(…)
Ja deze (zorgmachtiging ktr)
is verlengd. Inmiddels tot 3 november 2021, en zal naar verluidt weer worden verlengd in het kader van voortzetting ambulante behandeling.”

3.De vordering en het verweer

3.1.
SVA vordert dat de kantonrechter bij vonnis, bij wijze van voorlopige voorziening, [gedaagde] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen en te verlaten, en aldus ontruimd en verlaten te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van SVA te stellen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
SVA legt aan haar vordering ten grondslag dat de vonnissen van de bodemrechter van 22 juli, 11 november en 23 december 2020 berusten op een feitelijke misslag omdat de bodemrechter de door SVA in het geding gebrachte overlastmeldingen van 19, 22 en 29 mei 2020 niet bij zijn beoordeling heeft betrokken. Als de bodemrechter dat wel had gedaan dan was hij wel tot het oordeel gekomen dat sprake was van structurele overlast, aldus SVA.
Bovendien is de bodemrechter niet op de hoogte geweest van de ernstig vervuilde en verwaarloosde staat van de woning. Doordat SVA de anonimiteit van een hulpverlener wilde waarborgen, kon zij haar stelling dat de woning ernstig vervuild en beschadigd was geraakt, niet nader onderbouwen. De aard en ernst van de situatie werd bij SVA pas bekend na een melding van de politie eind december 2020. Dit levert een zodanige wijziging van omstandigheden op dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere, voor SVA gunstigere, beslissing zou zijn gekomen.
Volgens SVA is de huidige situatie van [gedaagde] zodanig ernstig dat zij een spoedeisend belang heeft om op korte termijn tot ontruiming van de woning te komen. [gedaagde] keert regelmatig niet terug van proefverlof vanuit de instelling in Wolfheze en heeft brand gesticht in de woning. SVA wil voorkomen dat omwonenden nog langer overlast en hinder ondervinden van het (woon)gedrag van [gedaagde]. Daarnaast wil zij voorkomen dat de woning verder vervuild en uitgewoond raakt alsmede dat het zich in de woning bevindende ongedierte zich verspreidt naar naastgelegen woningen, aldus SVA.
3.3.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van SVA. [gedaagde] voert aan dat uit het vonnis volgt dat de bodemrechter wel degelijk kennis heeft genomen van de overlastmeldingen. Uitgaande van deze overlastmeldingen is alsnog sprake van een relatief korte periode van overlast, welke periode, gelet op de duur van de huurrelatie, te kort is om van structurele overlast te spreken. [gedaagde] voert verder aan dat evenmin sprake is van gewijzigde omstandigheden die een uitzondering op de afstemmingsregel rechtvaardigen.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat SVA geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering, terwijl [gedaagde] in het kader van zijn behandeling groot belang heeft bij het behoud van zijn woning.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat het in hoge mate waarschijnlijk is dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op de feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.2.
Vaste jurisprudentie is dat de rechter in kort geding de zogenaamde afstemmingsregel dient toe te passen. Die regel houdt in dat het vonnis in kort geding moet worden afgestemd op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in de overwegingen of in het dictum, en ongeacht of het bodemvonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
Van een uitzondering op de toepassing van de afstemmingsregel kan sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat een beslissing in hoger beroep niet kan worden afgewacht, of als sprake is van zodanige wijziging van omstandigheden dat de bodemrechter, als hij daarvan op de hoogte was geweest, tot een andere beslissing was gekomen. Aan de afstemmingsregel ligt ten grondslag dat de rechtsverhouding tussen partijen in een bodemprocedure in beginsel bindend wordt vastgesteld. Teneinde een verkapt rechtsmiddel te voorkomen, zal de
voorzieningenrechter bij de beoordeling van een beroep op een klaarblijkelijke misslag grote terughoudendheid moeten betrachten.
4.3.
SVA heeft aangevoerd dat sprake is van een feitelijke misslag omdat de bodemrechter ten onrechte niet alle overlastmeldingen tot en met de maand mei 2020 bij zijn oordeel heeft betrokken, althans heeft geoordeeld dat sprake is van een te korte tijdsspanne om te spreken van structurele overlast.
De drempel voor een klaarblijkelijke misslag ligt hoog, waarbij het moet gaan om een zo evidente vergissing in het recht of de feiten dat daarover geen enkele twijfel bestaat. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
Niet in geschil is dat de bodemrechter wel kennis heeft genomen van de overlastmeldingen in de maand mei 2020. De omstandigheid dat in de overwegingen deze meldingen niet expliciet worden betrokken bij het oordeel dat sprake is van een te korte tijdspanne maakt niet dat sprake is van een feitelijke misslag. SVA heeft voorts gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot ontruiming van de woning, omdat de betrokken instanties de aanwezigheid van [gedaagde] voor omwonenden gevaarlijk vinden en het onverantwoord zou zijn om [gedaagde] onbegeleid in de wijk te laten wonen. SVA heeft echter nagelaten deze stelling te onderbouwen. Bovendien is van onbegeleid wonen thans geen sprake. [gedaagde] is immers opgenomen middels een zorgmachtiging die loopt tot 3 november 2021. Uit de e-mail van de behandelaar van [gedaagde] van 1 maart 2021 volgt dat zijn situatie ten opzichte van voor zijn opname in juni 2020 duidelijk is verbeterd. Er is sprake van intensieve begeleiding en de behandelaars zien kansen middels een gedegen hulpverleningsconstructie (r.o. 2.4.). De behandelaars van [gedaagde] hebben dit tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Op basis van de zorgmachtiging kan direct hulp worden ingeschakeld in het geval de situatie van [gedaagde] zou verslechteren. [gedaagde] is verder doende om met hulp de woning op te ruimen.
Tegenover dit belang van [gedaagde] heeft SVA onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] in de afgelopen periode dusdanige overlast heeft veroorzaakt dat van SVA niet langer kan worden gevergd de huurovereenkomst voort te laten duren. [gedaagde] is weliswaar een aantal maal niet teruggekeerd van proefverlof, maar niet is komen vast te staan dat [gedaagde] daarbij ook overlast heeft veroorzaakt. De enkele aanwezigheid van [gedaagde] in de wijk kan in ieder geval niet als zodanig worden aangemerkt. Dat de bewoners in de buurt er vanuit zijn gegaan dat [gedaagde] na zijn periode van detentie en opname in Wolfheze niet zou terugkeren naar de woning, zoals ter zitting door de wijkagenten toegelicht, maakt dit niet anders.
Het door SVA gestelde spoedeisend belang is thans niet komen vast te staan.
4.4.
Van een wijziging van omstandigheden die een uitzondering op de afstemmingsregel rechtvaardigen is evenmin sprake. SVA heeft in de bodemprocedure namelijk reeds het standpunt ingenomen dat de woning is vervuild. Dat SVA eerst in december 2020 over de nodige bewijsstukken kon beschikken ter staving van haar stelling, betreft geen wijziging van omstandigheden die een uitzondering op de afstemmingsregel rechtvaardigt.
4.5.
Ook de stelling van SVA dat [gedaagde] brand zou hebben gesticht in de woning kan niet tot het oordeel leiden dat de voorzieningenrechter haar beslissing niet zou moeten afstemmen op de overwegingen en het dictum van het bodemvonnis. [gedaagde] heeft deze stelling van SVA betwist en SVA heeft deze stelling niet (nader) onderbouwd. In het kader van dit kort geding is geen ruimte voor nadere bewijsvoering, zodat SVA niet wordt toegelaten tot het leveren van bewijs.
4.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen aanleiding bestaat voor een uitzondering op de afstemmingsregel. Dit betekent dat de vordering van SVA strekkende tot ontruiming van de woning wordt afgewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt SVA veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt SVA in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.