ECLI:NL:RBGEL:2021:3294

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
9050741
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en toewijzing billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure. De verzoeker, bijgestaan door haar gemachtigde mr. D.Z. Celik, heeft op 23 februari 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzoekt om te verklaren dat het ontslag dat haar op 19 januari 2021 is gegeven, onterecht is. De verzoeker was in dienst bij de verwerende partij, een besloten vennootschap, en is op staande voet ontslagen. De verwerende partij is niet verschenen op de zitting van 10 mei 2021, waardoor het verzoek van de verzoeker onweersproken is gebleven.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de oproeping voor de mondelinge behandeling op de juiste wijze is gedaan en dat de verwerende partij op de hoogte was van de zitting. De verzoeker heeft betwist dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag en heeft aangevoerd dat zij nooit ongeoorloofd afwezig is geweest. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag onterecht was en heeft de verzoeker een billijke vergoeding van € 11.720,46 bruto toegewezen, evenals een vergoeding voor het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had voortgeduurd. Daarnaast zijn de wettelijke rente en proceskosten aan de verzoeker toegewezen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de verwerende partij in het ongelijk is gesteld en dat zij de verzoeker moet vergoeden voor de onterecht gegeven ontslag, inclusief de bijbehorende kosten en rente. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verwerende partij onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9050741 \ HA VERZ 21-32 \ 512 \ 34124
uitspraak van 7 juni 2021
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. D.Z. Celik
procederende krachtens toevoegingsnummer [toevoegingsnummer]
en
de besloten vennootschap
[verweerder]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
niet verschenen
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 23 februari 2021 een verzoekschrift ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. D.Z. Celik. [verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend en is niet ter zitting verschenen.
1.3.
Ten slotte is de datum van de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 juli 2020 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerder]
voor 36 uur per week, in functie van Leerling VIG. Het laatst genoten salaris
bedraagt € 1.953,41 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op 19 januari 2021 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen geëindigd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, na wijziging van haar verzoek, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat het gegeven ontslag onterecht is gegeven en [verweerder] te veroordelen tot betaling van:
I. een billijke vergoeding ten bedrage van € 11.720,46 bruto;
II. een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, althans van rechtswege zou zijn geëindigd;
III. de transitievergoeding;
IV. de proceskosten, inclusief de advocaatkosten;
V. de wettelijke rente over de bedragen onder II, III en IV vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[verzoeker] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat zij op 19 januari 2021 op staande voet is ontslagen. [verzoeker] betwist dat sprake is van een dringende reden en dat deze onverwijld aan haar is medegedeeld. Volgens [verzoeker] is zij nooit ongeoorloofd afwezig geweest en heeft zij geen waarschuwingen ontvangen van [verweerder] .
Nu het ontslag ten onrechte is gegeven is [verweerder] een billijke vergoeding verschuldigd ter hoogte van het loon over een periode van zes maanden, te weten de resterende duur van de arbeidsovereenkomst, aldus [verzoeker] .
3.3.
Van [verweerder] is geen verweer bekend.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt dat genoegzaam is gebleken dat de oproeping voor de mondelinge behandeling op het juiste adres en op de juiste wijze is aangetekend aan [verweerder] en dat zij deze ook in ontvangst heeft genomen. De gemachtigde van [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat een vertegenwoordiger van [verweerder] haar die ochtend nog heeft laten weten niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen. Gelet op het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat [verweerder] om haar moverende redenen niet is verschenen in deze procedure, zodat het verzoek van [verzoeker] onweersproken is gebleven.
4.2.
De verzoeken van [verzoeker] zullen, nu deze niet zijn weersproken en deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, worden toegewezen met inachtneming van het hiernavolgende.
4.3.
[verzoeker] verzoekt de betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Blijkens de door [verzoeker] in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst zijn partijen een opzegtermijn van een maand overeengekomen. Bij een regelmatige opzegging door [verweerder] had de overeenkomst tussen partijen voortgeduurd tot 1 maart 2021. [verweerder] is derhalve over de periode 19 januari 2021 tot 1 maart 2021 een vergoeding verschuldigd gelijk aan het over die periode in geld vastgestelde loon. Het verzoek zal dienovereenkomstig worden toegewezen. De verzochte wettelijke rente wordt ingevolge artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf 19 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
4.4.
De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ingevolge artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf 1 maart 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
4.5.
[verweerder] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
verklaart voor recht dat het door [verweerder] op 19 januari 2021 aan [verzoeker] gegeven ontslag ten onrechte is gegeven;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding ten bedrage van € 11.720,46 bruto;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de periode van 19 januari 2021 tot 1 maart 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 85,00 aan griffierechten en € 498,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 14 dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2021.