ECLI:NL:RBGEL:2021:3382

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1843
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en gelieerdheid in vennootschapsbelastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over informatiebeschikkingen die zijn afgegeven door de inspecteur van de Belastingdienst aan eiseres, een vennootschap die zich bezighoudt met de groothandel in brandstoffen en diensten voor de winning van aardolie en aardgas. De inspecteur vermoedde dat eiseres gelieerd was aan een andere vennootschap, [bedrijf 1], en dat de tussen hen gehanteerde verrekenprijzen niet in overeenstemming waren met de marktprijzen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen die betrekking hadden op de vennootschapsbelasting (Vpb) en omzetbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2016. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht informatiebeschikkingen had afgegeven, omdat eiseres niet had voldaan aan haar fiscale informatieverplichtingen. De rechtbank vernietigde echter de informatiebeschikkingen voor de omzetbelasting, omdat deze niet rechtsgeldig waren. De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikkingen voor de Vpb in stand konden blijven, omdat er voldoende redenen waren voor de inspecteur om deze op te leggen. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur onzorgvuldig had gehandeld of dat er geen sprake was van gelieerdheid. De rechtbank concludeerde dat de informatiebeschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 voor zover deze betrekking hebben op de omzetbelasting geen stand konden houden, maar dat de informatiebeschikkingen voor de Vpb wel gerechtvaardigd waren. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld en het betaalde griffierecht werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 20/1843 tot en met 20/1846

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[naam eiseres] , te , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 23 oktober 2019 heeft verweerder aan eiseres in één geschrift informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) afgegeven voor de vennootschapsbelasting (Vpb) en omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2016.
Bij brief van 9 januari 2020 heeft verweerder een informatiebeschikking aan eiseres afgegeven voor de Vpb over het jaar 2013.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar, opgenomen in één geschrift, van 24 februari 2020 alle informatiebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021 via een beeldverbinding.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, en [persoon 1] , directeur van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] .

Overwegingen

Feiten
Eiseres is op 8 april 2013 opgericht. Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel drijft eiseres een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen en verleent zij diensten voor de winning van aardolie en aardgas.
De aandelen van eiseres zijn gecertificeerd en ondergebracht in een Stichting Administratiekantoor (hierna: de STAK) waarvan [naam B.V.] (hierna: [B.V.] ) enige tijd enig bestuurder was. Bij overeenkomst van 15 april 2013 tussen de STAK en eiseres is [B.V.] aangewezen als directeur van eiseres. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn de volgende bestuurders van eiseres geregistreerd.
Directie eiseres
Datum benoeming
Datum uittreding
[naam B.V.]
8 april 2013
23 april 2013
[persoon 5]
23 april 2013
7 mei 2013
[persoon 6]
7 mei 2013
9 april 2014
[persoon 7]
7 mei 2013
9 april 2014
[persoon 8]
9 april 2014
16 januari 2018
[persoon 5]
9 april 2014
16 januari 2018
[persoon 1]
16 januari 2018
-
3. Op 29 januari 2014 heeft eiseres met [naam bedrijf] , gevestigd op de [plaatst] (hierna: [bedrijf 1] ) een overeenkomst gesloten over het verlenen van diensten door eiseres (aangeduid als Agent) aan [bedrijf 1] (aangeduid als Principal). Daarover is het volgende opgenomen in artikel 2 van de overeenkomst.

‘2. SUBJECT OF THE AGREEMENT

2.1. '
Under instructions of the Principal, at the Principal's expenses and full risk, the Agent in its own name shall buy the Goods, carry out transportation and other support activities and sell them to the buyers, and the Principal shall pay the Agent's fee as set forth in this Agreement.’
4. In de overeenkomst is ook vastgelegd dat eiseres voor de door haar verleende diensten een vergoeding ontvangt (een zogeheten Agent’s fee) ter grootte van de directe en indirecte kosten vermeerderd met een winstopslag van 10%.

‘5. AGENT'S FEE

5.1.
The Agent's fee is 10% of all the management and operating costs (including costs on accounting, legal, consulting services, office rent, etc.) incurred by the Agent. Besides the aforesaid Agent's fee the Principal shall reimburse all the Agent's costs as set forth in this Agreement as well as the aforesaid management and operating expenses.’
Met ingang van 4 augustus 2014 is deze winstopslag verhoogd naar 11%.
5. Op 26 februari 2018 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiseres aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb en omzetbelasting voor de jaren 2013 en 2014. Dit onderzoek is later uitgebreid naar de jaren 2015 en 2016.
6. Op enig moment is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat eiseres en [bedrijf 1] gelieerd zijn in de zin van artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) en dat de tussen eiseres en [bedrijf 1] gehanteerde verrekenprijzen afwijken van de prijzen die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen (het arms length beginsel).
7. Met dagtekening 5 oktober 2019 heeft verweerder een navorderingsaanslag Vpb opgelegd voor het jaar 2013. Eiseres heeft tegen deze navorderingsaanslag bezwaar gemaakt.
8. Bij brief van 23 oktober 2019 heeft verweerder informatiebeschikkingen vastgesteld voor de Vpb en omzetbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 met als reden dat eiseres niet heeft voldaan aan haar fiscale informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 47 en 49 van de AWR. Eiseres heeft namelijk ondanks herhaaldelijke verzoeken geen inzage verleend in de volledige administratie (paragraaf 2.1.2 van de informatiebeschikkingen) en geen antwoord gegeven op een zestal vragen over de goederenstroom (paragraaf 2.1.3. van de informatiebeschikkingen).
9. Met dagtekening 9 januari 2020 heeft verweerder een informatiebeschikking vastgesteld voor de Vpb voor het jaar 2013 op basis van dezelfde redenen als voor de eerder opgelegde informatiebeschikkingen 2014 tot en met 2016.
Geschil
10. In geschil is de rechtmatigheid van de informatiebeschikkingen. Partijen zijn het erover eens dat de informatiebeschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016, zover die betrekking hebben op de omzetbelasting, dienen te worden vernietigd.
Beoordeling van het geschil
Onzorgvuldigheid en vooringenomenheid in de bezwaarfase
11. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder onzorgvuldig en met vooringenomenheid heeft gehandeld omdat de ambtenaar die was betrokken bij de vaststelling van de informatiebeschikkingen, ook betrokken was bij de voorbereiding van de uitspraken op bezwaar. Het betreft ambtenaar [initialen]
12. Verweerder betwist dat [initialen] inhoudelijk was betrokken bij de totstandkoming van de uitspraken op bezwaar. [initialen] heeft in de bezwaarfase wel brieven aan eiseres verzonden ter bevestiging van de ontvangst van de bezwaarschriften en ter verdaging van de behandeltermijnen. Het verweerschrift bevat een overzicht van de betrokken ambtenaren per fase. Volgens dit overzicht was [initialen] betrokken bij de vaststelling van informatiebeschikking 2013 maar was hij niet betrokken bij de uitspraken op bezwaar. Tijdens de zitting heeft [persoon 3] bevestigd dat alleen zij en haar collega [naam collega] betrokken waren bij de uitspraken op bezwaar.
13. De rechtbank is van oordeel dat eiseres gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat [initialen] betrokken was bij de totstandkoming van de uitspraken op bezwaar. Eiseres heeft haar stelling niet nader onderbouwd.
Informatiebeschikkingen: procedureel
14. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat de informatiebeschikkingen 2014 tot en met 2016 van rechtswege zijn vervallen door het opleggen van de navorderingsaanslag 2013. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar artikel 52, derde lid, van de AWR en zij geeft aan dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de informatiebeschikkingen 2014 tot en met 2016 gelijk zijn aan de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de navorderingsaanslag 2013.
15. Op grond van artikel 52a, derde lid van de AWR vervalt een informatiebeschikking in het geval dat de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt (bijvoorbeeld een uitspraak op bezwaar) voordat de met betrekking tot die aanslag genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.
De Hoge Raad heeft in een arrest van 18 december 2015 [1] geoordeeld dat het derde lid van artikel 52a AWR aldus dient te worden uitgelegd dat het opleggen van een aanslag, een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag, dan wel het geven van een beschikking, zoals een uitspraak op bezwaar, een informatiebeschikking doet vervallen voor zover deze betrekking heeft op hetzelfde belastingmiddel en op hetzelfde jaar. De rechtbank ziet geen ruimte om de werking van artikel 52a, derde lid, van de AWR uit te leggen in de door eiseres bedoelde zin.
16. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verweerder niet bevoegd was om in de bezwaarfase van de navorderingsaanslag Vpb 2013 alsnog een informatiebeschikking vast te stellen. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015 [2] overweegt de rechtbank dat verweerder ook in de bezwaarfase een informatiebeschikking kan opleggen, tenzij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich hiertegen verzetten. Eiseres heeft geen feiten aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat verweerder in de bezwaarfase geen informatiebeschikking mocht afgeven. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was om in de bezwaarfase een informatiebeschikking op te leggen.
Informatiebeschikkingen: inhoudelijk
17. Op grond van artikel 47, eerste lid van de AWR is ieder verplicht om door de inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen die van belang zijn voor zijn belastingheffing te verstrekken. Ook moet op verzoek aan de inspecteur de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan beschikbaar worden gesteld als dat van belang kan zijn voor zijn belastingheffing.
18. Als met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking aan de hiervoor genoemde verplichtingen niet of niet volledig wordt voldaan, kan de inspecteur dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR vaststellen bij voor bezwaar vatbare informatiebeschikking. Als een informatiebeschikking onherroepelijk wordt, kan de bewijslast ten nadele van de belanghebbende worden omgekeerd en verzwaard (artikelen 25 en 27e van de AWR).
19. Voor het antwoord op de vraag of voor een belanghebbende een verplichting bestaat aan de inspecteur om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de door hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van deze belanghebbende. De bewijslast rust hierbij op de inspecteur. [3]
20. Volgens verweerder zijn eiseres en [bedrijf 1] gelieerde partijen in de zin van artikel 8b van de Wet Vpb 1969 omdat bestuurders, aandeelhouders en gerechtigden van [bedrijf 1] feitelijk deelnemen aan de leiding van en toezicht houden op eiseres. Verweerder wenst de administratie van eiseres te ontvangen om te kunnen beoordelen of de tussen eiseres en [bedrijf 1] overeengekomen voorwaarden zakelijk zijn of dat deze gecorrigeerd moeten worden in de zin van artikel 8b van de wet Vbp 1969. Op grond van het derde lid van dat artikel moet eiseres in haar administratie gegevens opnemen waaruit blijkt dat bij de totstandgekomen verrekenprijzen sprake is van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen. Verweerder heeft om inzage gevraagd in de administratie, meer specifiek om inzage in stukken over de goederentransacties van eiseres zoals inkoopfacturen, inkoop-verkoopdocumenten, inkoop- verkoopcontracten, bill of lading, letter of credit, verdere transportdocumenten, SGS rapporten en e-mails. Daarnaast heeft verweerder gevraagd om antwoord te geven op een zestal vragen over bepaalde goederenstroom.
21. Volgens eiseres is geen sprake van gelieerdheid tussen haar en [bedrijf 1] . Eiseres treedt op als tussenpersoon (agent) voor [bedrijf 1] waarbij zij in eigen naam overeenkomsten afsluit, leveringen factureert en betalingen ontvangt van derden, maar waarbij [bedrijf 1] (principal) de overeenkomsten uitvoert en de betalingen ontvangt. Eiseres brengt voor haar werkzaamheden 11% van haar kosten in rekening aan [bedrijf 1] . Volgens eiseres horen de gevraagde stukken niet tot haar administratie omdat haar omzet niet afhangt van de overeenkomsten.
22. Naar het oordeel van de rechtbank vermoedt verweerder terecht dat sprake is van gelieerdheid tussen eiseres en [bedrijf 1] . Uit de dossierstukken komt namelijk het beeld naar voren dat [persoon 9] ( [persoon 9] ), die aandeelhouder is van [bedrijf 1] , de feitelijk leidinggevende is van eiseres. Dit blijkt uit de volgende stukken:
  • Een structuurtekening van [persoon 5] waarop is aangegeven dat [persoon 9] middellijk aandeelhouder is van [bedrijf 1] ;
  • Diverse stukken uit een kredietdossier van eiseres bij de [bank] waarin is vermeld dat [persoon 9] de ‘ultimate beneficial owner’ is van eiseres. Het kredietdossier bevat bijvoorbeeld een stuk van 11 juni 2005 waarin de STAK heeft verklaard dat [persoon 9] de ‘ultimate beneficial owner’ is van eiseres. Dit stuk is ondertekend door [persoon 1] . Daarnaast bevat het kredietdossier een verklaring van [B.V.] , ondertekend door [persoon 5] , waarin wordt verklaard dat eiseres en [bedrijf 1] ‘related parties’ zijn, dat eiseres en [bedrijf 1] deel uitmaken van dezelfde groep en dat de tussen partijen te hanteren prijzen dienen te worden bepaald met een systeem van transferpricing;
  • Een in opdracht van eiseres opgestelde transferpricingrapport van [naam bedrijf] van 29 juli 2014 voor de transacties tussen eiseres en [bedrijf 1] ;
  • Het LinkedIn-profiel van [persoon 9] waarin vermeld staat dat [persoon 9] eigenaar is van eiseres.
23. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat de stukken van de [bank] niet waarheidsgetrouw zijn, maar eiseres heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De enkele stelling dat ‘de kredietaanvraag niet uit de dossiers van eiseres komt’, geeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de stukken te twijfelen.
24. Gelet op dit gerechtvaardigde vermoeden van gelieerdheid is in redelijkheid het mogelijke heffingsbelang voor de Vpb gegeven. Anders dan eiseres heeft gesteld, kan op basis van de opgelegde navorderingsaanslag 2013 niet worden gezegd dat verweerder kennelijk reeds over voldoende informatie beschikt. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat de navorderingsaanslag ter behoud van rechten is opgelegd in verband met het verstrijken van de wettelijke termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag.
25. Op grond van artikel 52 van de AWR zijn lichamen verplicht van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van artikel 8b, derde lid, van de Wet Vpb 1969 zijn gelieerde lichamen verplicht in hun administratie gegevens op te nemen waaruit blijkt op welke wijze de verrekenprijzen tot stand zijn gekomen en waaruit kan worden opgemaakt of er met betrekking tot de totstandgekomen verrekenprijzen sprake is van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.
26. Gelet op deze administratieverplichtingen volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de stukken met betrekking tot de goederentransacties van eiseres met name de transportnota’s van belang zijn voor de belastingheffing van eiseres. Verweerder heeft toegelicht dat met behulp van de transportnota’s kan worden vastgesteld hoeveel olie en gas is getransporteerd hetgeen nodig is om de zakelijkheid van de verrekenprijzen te kunnen beoordelen. Verweerder mocht dan ook in redelijkheid voor 2013 tot en met 2016 informatiebeschikkingen afgeven voor de Vpb.
Nemo-teneturbeginsel
27. Eiseres heeft betoogd dat het recht om niet aan de eigen veroordeling mee te werken wordt geschonden omdat met de informatiebeschikking(en) de mogelijkheid wordt onderzocht om een boete op te leggen.
28. De rechtbank merkt op dat een belastingplichtige op grond van artikel 47 AWR verplicht is om aan de inspecteur alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor zijn belastingheffing en dat het uiteindelijk aan de rechter, die over de beboeting of bestraffing beslist, is te waarborgen dat een belastingplichtige diens recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie effectief kan uitoefenen. [4] Nu in de onderhavige procedures nog geen fiscale boete is opgelegd, slaagt het beroep op het nemo-teneturbeginsel niet.
Conclusie
29. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de informatiebeschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 voor zover deze betrekking hebben op de omzetbelasting geen stand kunnen houden, zodat deze beroepen gegrond zijn. De uitspraken op bezwaar zullen in zoverre worden vernietigd. De informatiebeschikkingen kunnen voor het overige in stand blijven.
30. In artikel 27e, tweede lid van de AWR is geregeld dat als een rechter het beroep tegen een informatiebeschikking ongegrond verklaart, hij een nieuwe termijn stelt voor het voldoen aan de in die beschikking bedoelde verplichtingen, in situaties waarin daaraan nog gevolg kan worden gegeven, tenzij sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
31. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij niet in staat is om de informatie te leveren die in paragraaf 2.1.3. van de informatiebeschikking wordt gevraagd, omdat die niet bewaard is gebleven. Om die reden stelt de rechtbank voor die informatie geen nieuwe termijn.
32. De rechtbank zal eiseres wel een termijn van twee weken geven om inzage te geven in de paragraaf 2.1.1. van de informatiebeschikkingen aangeduide onderliggende stukken te verstrekken. Eiseres heeft immers tijdens de zitting verklaard dat deze stukken eenvoudig bij de accountant kunnen worden opgevraagd. Dit betekent dat eiseres inzage dient te verlenen in de stukken over de goederentransacties van eiseres zoals inkoopfacturen, inkoop-verkoopdocumenten, inkoop- verkoopcontracten, bill of lading, letter of credit, verdere transportdocumenten, SGS rapporten en e-mails.
33. Omdat de beroepen ten aanzien van de informatiebeschikkingen 2014 tot en met 2016 gegrond zijn, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De werkzaamheden van de gemachtigde in elk van de zaken waren nagenoeg gelijk, zodat sprake is van drie samenhangende zaken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.026 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
34. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep inzake de informatiebeschikking 2013 ongegrond;
  • verklaart de beroepen inzake de informatiebeschikkingen 2014-2016 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de informatiebeschikkingen 2014-2016 voor zover die betrekking hebben op de omzetbelasting;
  • vernietigt de informatiebeschikkingen 2014-2016 voor zover die betrekking hebben op de omzetbelasting
  • handhaaft de informatiebeschikkingen 2014-2016 voor het overige en geeft eiseres een termijn van twee weken, gerekend vanaf de dag nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, om inzage te verlenen in de gevraagde stukken zoals bedoeld in overweging 32 van deze uitspraak;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.026;
  • draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. L.Y. Gramsbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Jackson, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

3.Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498
4.Hoge Raad 8 augustus 2014, ECLI:NL:HR:2014:2144, Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1137 (r.o. 3.6.3), EHRM van 16 juni 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:0616DEC000078414 (Van Weerelt tegen Nederland, met name r.o. 61, 62 en 66).