ECLI:NL:RBGEL:2021:3892

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
C/05/381723 / HA ZA 21-9
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de overwaarde van de woning na niet-nakoming van opschortende voorwaarde

In deze zaak gaat het om de verdeling van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning na een echtscheiding. Partijen, de vrouw en de man, hebben in hun echtscheidingsconvenant afgesproken dat de woning aan de man zou worden toegedeeld, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Deze voorwaarde is echter niet nagekomen, waardoor de woning onverdeeld is gebleven. De rechtbank legt uit hoe de afspraken uit het convenant moeten worden afgewikkeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, die vereist dat de redelijkheid en billijkheid in acht worden genomen bij de uitleg van contractuele afspraken.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid door in 2020 niet mee te werken aan de overdracht van de woning aan de man, ondanks dat de man op dat moment in staat was om de woning over te nemen. De rechtbank stelt vast dat de waardepeildatum voor de verdeling van de overwaarde van de woning 1 maart 2020 is, de datum waarop de overdracht had kunnen plaatsvinden. De rechtbank bepaalt dat de woning getaxeerd moet worden om de waarde op die datum vast te stellen, en dat partijen de kosten van de taxatie moeten delen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere uitlatingen van beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/381723 / HA ZA 21-9
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.N. Mulder te Nijkerk,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.P. Barské-Gelling te Veenendaal.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 maart 2021;
  • de akte wijziging van eis met nadere producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met bijlagen;
  • het bericht van de man met producties 14 tot en met 16;
  • de mondelinge behandeling van 9 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
2.2.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van [datum 1] de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is op [datum 2] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaatsnaam] .
2.3.
Bij beschikking na echtscheiding van [datum 3] is bepaald dat de inhoud van het convenant met ouderschapsplan, gedateerd op [datums] , deel uitmaakt van de beschikking. In het convenant zijn partijen - onder meer - het volgende overeengekomen:

Artikel 3 De echtelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
Eigen woning toegedeeld
3.1
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en
gelegen aan de [adres] . Op deze woning rust een hypothecaire
geldlening geadministreerd bij de [bank] onder hypotheeknummer [nummer] van pro
resto € 957.000,-.
3.2
De bovengenoemde onroerende zaak alsmede de bovengenoemde hypothecaire geldschuld wordt aan de man toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de hierboven genoemde hypotheeknemer de vrouw uiterlijk 1 juli 2014 ontslaat uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de in dit artikel genoemde hypothecaire schuld.
De vrouw zal meewerken aan goederenrechtelijke levering van haar aandeel in de woning aan de man onder de voorwaarde dat de bank verklaart de vrouw te zullen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening verbonden aan de woning.
3.3
Partijen geven hierbij opdracht aan een door de man aan te wijzen notaris om, zo mogelijk binnen één maand na ondertekening van dit convenant, een notariële akte te verlijden waarbij de hierboven genoemde onroerende zaak goederenrechtelijk aan de man wordt geleverd. De kosten van deze akte en de verdere kosten verbonden aan de inschrijving zullen door de man gedragen worden.
3.4
De man betaalt de gewone lopende kosten voor de woning, zoals hypotheeklasten, gas,
water en licht, premies, aanslagen in de onroerende zaakbelasting, overige gemeentelijke
heffingen, opstalverzekeringspremie, overige belastingen en verzekeringen etc. Deze
afspraak geldt voor de periode dat de vrouw nog mede-eigenaar is van de woning.
De kosten voor de notaris voor het opstellen van een verdeling- en leveringsakte en de
verdere kosten verbonden aan de inschrijving zullen door de man worden voldaan.
De man vrijwaart de vrouw voor voornoemde lasten.
(..)
Artikel 4. Verdeling overige vermogensbestanddelen van de huwelijksgemeenschap
Peildatum
4.1
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij nemen als peildatum voor de
samenstelling en de waardering van de gemeenschap de datum 31 december 2013.
(…)
Omvang gemeenschap
4.2
De gemeenschap omvat:
a. de activa en passiva van de [type onderneming] welke door partijen in VOF-verband werd gedreven;
b. de inboedel in de echtelijke woning;
c. Volkswagen Golf;
d. Polissen en bankrekeningen.
(...)”

3.De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert - samengevat - te bepalen dat:
I. de man zijn volledige medewerking moet verlenen aan de verkoop van de woning;
II. indien de man niet meewerkt, dit vonnis in plaats treedt van de handtekening van de man;
III. de overwaarde bij helfte dient te worden verdeeld, na aftrek van de op de gezamenlijke woning rustende hypotheek van ca. € 908.535 en de in redelijkheid te maken kosten voor verkoop;
subsidiair:
de overwaarde bij helfte dient te worden verdeeld, na aftrek van de op de gezamenlijke woning rustende hypotheek zoals door de rechtbank in redelijkheid te bepalen en de in redelijkheid te maken kosten voor verkoop;
IV. de gehele afkoopwaarde van de polis bij Interpolis aan de vrouw wordt toegedeeld waarbij het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van de man voor zover deze noodzakelijk is;
subsidiair:
de afkoopwaarde van de polis bij Interpolis bij helfte wordt verdeeld;
met veroordeling van de man in de proceskosten.
De vrouw voert in reconventie verweer.
3.2.
De man voert verweer en vordert (samengevat):
I.
primair:te bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning na aftrek van de hypothecaire schuld en makelaars- c.q. notariskosten, volledig aan te man toekomt.
subsidiair:te bepalen dat als de overwaarde bij helfte dient te worden verdeeld, dit aan de zijde van de vrouw zal zijn na aftrek van de hypotheekschuld van € 1.045.000,- en na aftrek van makelaars- en notariskosten, en als de rechtbank uitgaat van de actuele hypotheekschuld aanvullend te bepalen dat de vrouw gehouden is de helft van alle door de man betaalde premies ter zake de polis bij Nationale Nederlanden vanaf 1 januari 2014 tot datum afkoop aan de man te vergoeden, alsmede te bepalen dat de vrouw de helft van de hypotheeklasten, de eigenaarslasten en de onderhoudslasten over de periode vanaf 1 januari 2014 tot datum levering te vermeerderen met de rente vanaf 1 juli 2021 tot de datum van levering aan de man dient te vergoeden;
II. te bepalen dat de vrouw gehouden is om alle voor de verkoop en levering
noodzakelijke stukken te ondertekenen onder verbeurte van een dwangsom;
III. primair te bepalen dat (de waarde van) de polis bij Interpolis zonder nadere
verrekening aan de man toekomt, subsidiair te bepalen dat de waarde per
1 januari 2014 bij helfte moet worden gedeeld, meer subsidiair te bepalen
dat als de actuele waarde moet worden gedeeld de vrouw gehouden is de
helft van alle premies vanaf 1 januari 2014 aan de man te vergoeden en uiterst subsidiair te bepalen dat als de actuele waarde volledig aan de vrouw toekomt, zij gehouden is alle premies vanaf 1 januari 2014 aan te man te vergoeden;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil gaat over de voormalige echtelijke woning. Daarnaast is in geschil of de polis bij Interpolis bij de verdeling is overgeslagen en alsnog dient te worden verdeeld en zo ja op welke wijze.
4.2.
De woning is inmiddels verkocht. De levering staat gepland op 2 augustus 2021. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw bij haar vorderingen onder I en II geen belang meer heeft. De vraag is nog of de vrouw aanspraak kan maken op een deel van de verkoopopbrengst.
4.3.
De vrouw stelt dat de woning onverdeeld is gebleven, nu niet is voldaan aan de opschortende voorwaarde zoals overeengekomen in het convenant. De vrouw heeft daarom recht op de helft van de overwaarde van de woning. De afspraken uit het convenant zijn volstrekt helder. Die afspraken gelden dan ook nog steeds.
4.4.
De man erkent dat de vrouw niet is ontslagen uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypothecaire schuld. Dat was in 2014 niet mogelijk. De man heeft dit wel gevraagd aan de bank, maar die wilde daar niet aan meewerken, omdat de man in zijn onderneming verlies leed. De bank was pas bereid mee te werken aan ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid als sprake was van drie opeenvolgende jaren met positieve cijfers van de onderneming. De man heeft dit aan de vrouw kenbaar gemaakt. In 2019 is de man wederom naar de bank gegaan, omdat hij op dat moment drie jaren positieve jaarcijfers had. De vrouw kon toen worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. De man heeft toen de vrouw gevraagd mee te werken aan uitvoering van de afspraak in het echtscheidingsconvenant, maar de vrouw weigerde dit. De man is van mening dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar vordering baseert op de afspraken van het convenant. De man voert hiertegen verweer. Beide partijen vorderen geen wijziging van het convenant en zijn van mening dat de ander het convenant niet nakomt. Het geschil van partijen is daarmee gelegen in de uitleg van het convenant. De vrouw stelt dat zij binnen de afspraken van het convenant recht heeft op de helft van de overwaarde, nu de opschortende voorwaarde niet is uitgevoerd. De man stelt dat de vrouw binnen de afspraken van het convenant geen recht heeft op de helft van de overwaarde. Gelet hierop zal de rechtbank, in tegenstelling tot wat de vrouw stelt, moeten uitleggen hoe binnen de afspraken van het convenant afgewikkeld moet worden.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak dient de uitleg van een overeenkomst te geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf [1] . Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en aan hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. De Haviltex-maatstaf brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar de taalkundige betekenis is bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang. Ook komt gewicht toe aan hetgeen in het kader van de voorlichting aan partijen is meegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de overeenkomst.
4.7.
Partijen hebben naar de bewoordingen van het convenant geen uitvoering gegeven aan de opschortende voorwaarde, nu de vrouw niet uiterlijk 1 juli 2014 is ontslagen uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypothecaire schuld. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen wel uitvoering hebben gegeven aan de andere afspraken uit het convenant, ook waar het de woning betreft. De man heeft de gewone lopende kosten voor de woning op zich genomen. In het convenant hebben partijen geen afspraak opgenomen wat het gevolg is van het niet uitvoeren van de opschortende voorwaarde. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat beide partijen bij het sluiten van het convenant zich er niet bewust van waren dat eventueel niet voldaan kon worden aan de opschortende voorwaarde en dat hierover niet is gesproken. Doordat de man in 2014 nog niet de woning kon overnemen, is er een situatie ontstaan die partijen in het convenant niet hebben voorzien.
4.8.
Beide partijen zijn na 1 juli 2014 niet samen om de tafel gaan zitten om de situatie over de woning en de levering opnieuw te bespreken. De man heeft aangegeven dat hij de vrouw heeft meegedeeld dat de [bank] -bank het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld pas na drie positieve jaren zou regelen. De vrouw betwist dat de man haar dit heeft meegedeeld. De vrouw stelt op haar beurt dat zij de man per e-mail heeft gevraagd hoe het met de levering van de woning stond. Daarop heeft de vrouw geen antwoord gehad.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de woning onverdeeld gebleven. Uit de gedragingen van partijen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat beiden dit ook wisten. De vraag is welke gevolgen dat moet hebben.
4.10.
Partijen zitten als deelgenoten nog vast aan hun afspraken zoals opgenomen in het convenant. Beide partijen delen dat standpunt ook. De rechtbank zal voor wat betreft de verdeling van de woning een regeling treffen, nu de regeling die in het convenant is opgenomen op dit moment niet meer uitgevoerd kan worden en hierover dus geen afspraak tussen partijen bestaat.
4.11.
Uit artikel 3:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:2 lid 1 BW volgt dat deelgenoten verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.12.
Uitgangspunt van partijen was dat de woning aan de man zou worden toegedeeld. De vrouw heeft geen argumenten aangevoerd die zouden maken dat dit anders is nu de man buiten zijn macht niet in staat was haar tijdig uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. De vrouw is feitelijk nooit door de bank aangesproken, heeft geen kosten gehad en heeft ook anderszins geen nadelige gevolgen ervaren van het feit dat zij nog hoofdelijk aansprakelijk was voor de schuld. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat zij de man eerder heeft aangesproken op het feit dat zij nog moest worden ontslagen uit haar aansprakelijkheid, maar zij heeft hier geen gevolgen aan verbonden. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen daarom mee dat de vrouw ook na 1 juli 2014 diende mee te werken aan overdracht van de woning aan de man. De eerste mogelijkheid daartoe heeft zich voorgedaan begin 2020. De man had toen drie opeenvolgende jaren positieve jaarcijfers en kon daardoor de woning overnemen. Dit blijkt uit de hypotheekofferte van de bank van 4 februari 2020. De vrouw wilde toen niet aan overdracht aan de man meewerken. De rechtbank is van oordeel dat zij hiermee in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid, nu zij geen gegronde reden had om op dat moment niet mee te werken aan de overdracht van de woning aan de man. Daarmee heeft de vrouw de man ten onrechte in de onverdeeldheid gelaten. Het feit dat de vrouw in februari 2020 niet heeft meegewerkt kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg hebben dat zij nu meedeelt in de huidige overwaarde, te meer omdat er ten tijde van de afspraken in het convenant nog sprake was van een onderwaarde.
4.13.
De rechtbank acht het daarom redelijk dat bij de verdeling van de overwaarde van de woning van partijen ten aanzien van de vrouw wordt uitgegaan van de waardepeildatum 1 maart 2020, als datum waarop de overdracht aan de man had kunnen plaatsvinden.
4.14.
Nu de waarde van de woning op 1 maart 2020 niet bekend is, zal de rechtbank bepalen dat de woning getaxeerd dient te worden, in beginsel door een door partijen uit te kiezen NVM-erkend makelaar. Zij kunnen deze makelaar gezamenlijk benaderen. De door partijen gekozen makelaar zal partijen bindend adviseren ten aanzien van de vraag- en laatprijs. Partijen dienen beiden de helft van de kosten van de taxatie te voldoen en dienen het rapport van de makelaar in te brengen, waarna de rechtbank over de overige geschilpunten zal beslissen. Indien partijen het niet eens worden over de te benoemen makelaar, zou gewoonlijk de rechtbank een makelaar benoemen en deze benaderen. Vanwege de naderende datum van overdracht en de medewerking die na 2 augustus 2021 nodig is van de koper, acht de rechtbank het in dit geval praktischer dat dan beide partijen een eigen taxatie laten uitvoeren, omdat dit vermoedelijk nog voor 2 augustus 2021 kan plaatsvinden. Partijen worden in de gelegenheid gesteld op de hierna te noemen roldatum ofwel de in gezamenlijke opdracht tot stand gekomen taxatie ofwel een eigen (voldoende gemotiveerde) taxatie van de door hen afzonderlijk benaderde makelaar in het geding te brengen. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar rol van
18 augustus 2021voor een akte uitlating van beide partijen, zoals is overwogen in rechtsoverweging 4.14.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Eskes en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer, als griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.