Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Afschrift aan: mr. Tol
1.Het verloop van de procedure
- de brief van mr. Tol van 16 juni 2021, met de producties 11 tot en met 19,
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 21 juni 2021.
2.De vaststaande feiten
“(…) in aanmerking nemende dat:1. partij A in het pand aan het adres Stationsstraat 1 (7391 EG) te Twello een kapsalon exploiteert, te noemen "KoolmanenCo";
Tussen (de gemachtigden van) partijen is hierna gecorrespondeerd, onder meer over de vraag hoe de verhouding van partijen juridisch gekwalificeerd moet worden. In die correspondentie is bij e-mailbericht van 29 april 2021 namens [verzoeker] aan Koolman geschreven dat de opzegging wordt ingetrokken en dat [verzoeker] haar werkzaamheden na 30 april 2021 zal voortzetten.
3.Het verzoek en het verweer
1. te verklaren voor recht dat vanaf een nader vast te stellen datum sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Koolman,
2. de arbeidsovereenkomst op een zo vroeg mogelijke datum na de beschikking te ontbinden,
3. aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen,
4. voor zover sprake is van een concurrentiebeding deze nietig te verklaren, subsidiair het concurrentiebeding in strijd met het recht op vrije arbeidskeus te vernietigen,
5. Koolman te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke proceskosten.
€ 9.000,00, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
4.De beoordeling
In dit kader zijn een aantal recente rechterlijke uitspraken van belang, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 en het zogenoemde ‘Deliveroo-arrest’ van het Gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:392.
wijst op de door haar overgelegde verklaring van [naam] , die ook een huur-/samenwerkingsovereenkomst met Koolman heeft gehad. Zij schrijft dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid tussen de kappers en Koolman, maar dat er hiërarchische verhoudingen bestaan, waarbij Koolman alles bepaalt en zich opstelt als leidinggevende. Als voorbeeld noemt zij dat Koolman bepaalt dat iedereen 15 minuten voor aanvang van een teamvergadering aanwezig moet zijn, en dat leerlingen getraind moeten worden in de eigen tijd, terwijl de omzet van die behandelingen alleen aan Koolman ten goede komen.
Immers, [verzoeker] heeft bij aanvang van de overeenkomst bewust gekozen voor het ondernemerschap omdat dit meer vrijheid gaf. Zij heeft zich vervolgens ook als ondernemer gedragen door zich in te schrijven bij de KvK en de fiscale gevolgen van ondernemerschap na te komen. Het zijn van ondernemer is een indicatie voor het niet-zijn van werknemer. Voor Koolman is de kernactiviteit het exploiteren van een salon en daarbinnen is het werk van kapsters/haarstylistes zoals [verzoeker] de kernactiviteit. Het betreft echter een ambachtelijke activiteit, die ook los van de salon door de beroepsuitoefenaar zelfstandig uitgevoerd kan worden. In zoverre is het gegeven dat [verzoeker] de kernactiviteit binnen de onderneming van Koolman verricht, geen aanwijzing voor een dienstverband.
De omzet van [verzoeker] wordt bepaald door de door haar te werken uren en het door haar gekozen tarief. De vrijheid om zelf regie te hebben over de te werken uren, werktijden en vrije dagen en zelf de tariefgroep voor de inkomsten te bepalen, is eveneens een aanwijzing voor het zijn van zelfstandig ondernemer en het niet-zijn van werknemer.
Dat er een beperking is op de volledige vrijheid van werktijden en werkuren en overleg nodig is voor het werken op andere dagen is geen contra-indicatie. Dit is immers een logisch gevolg van een samenwerking met meerdere personen in een salon met een beperkt aantal stoelen. Ook de beperking op de volledige vrijheid van tariefbepaling is een logisch gevolg van het aangaan van een samenwerkingsverband en duidt op zich niet op een dienstverband. Ook de gang van zaken rond de betaling, waarbij de betaling door de klant plaatsvindt via het kassasysteem van Koolman en Koolman - na aftrek van de overeengekomen 40% - vervolgens maandelijks een bruto omzetbedrag uitbetaalt aan [verzoeker] , duidt niet op loonbetaling door Koolman. Immers, in het kassa/administratiesysteem wordt de betaling door de klant meteen aan [verzoeker] toegeschreven en is voor haar inzichtelijk dat dit haar omzet betreft.
Het is duidelijk dat [verzoeker] niet langer gehouden wil zijn aan de verplichtingen uit de huur-/samenwerkingsovereenkomst, maar in het kader van de huidige procedure kan daar verder geen oordeel over gegeven worden. [verzoeker] heeft gekozen voor een zelfstandig ondernemerschap binnen een samenwerkingsverband. Daarmee heeft zij een deel van haar vrijheid als zelfstandige prijs gegeven, waar voordelen van een samenwerkingsverband tegenover staan. Daarbij kunnen er echter ook minder aantrekkelijke kanten verbonden zijn aan zo’n samenwerking. Hierover heeft [verzoeker] zich kennelijk bij aanvang van de overeenkomst onvoldoende laten voorlichten. Vast staat dat [verzoeker] wel de gelegenheid daarvoor heeft gehad en de overeenkomst voordat zij daarmee akkoord ging heeft kunnen bestuderen. [verzoeker] heeft verklaard dat zij de concurrentiebepaling heeft opgemerkt en deze wel logisch vond omdat zij die als werkneemster ook had. Zij heeft zich achteraf gerealiseerd dat zij niet met de blik van een ondernemer, maar met de blik van een werknemer naar de overeenkomst gekeken heeft. Dit kan zij echter niet aan Koolman tegenwerpen en in het kader van de huidige procedure kan deze bepaling niet aangetast worden.