ECLI:NL:RBGEL:2021:4283

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
AWB _ 19 - 3836
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete en terugbetaling lening inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een boete van €250,- opgelegd gekregen en moest een lening van de Dienst uitvoering onderwijs (DUO) terugbetalen, omdat zij niet tijdig had voldaan aan haar inburgeringsplicht. Eiseres was sinds 19 mei 2015 inburgeringsplichtig en had tot 18 mei 2018 de tijd om aan deze verplichting te voldoen. Door omstandigheden, waaronder een verlenging van haar inburgeringstermijn, heeft zij uiteindelijk op 4 juni 2019 het laatste onderdeel van haar inburgeringsexamen behaald.

Eiseres stelde dat zij niet verweten kon worden dat zij niet tijdig aan haar inburgeringsplicht had voldaan, omdat zij onvoldoende was voorgelicht over de termijnen en procedures. De rechtbank oordeelde dat eiseres aannemelijk had gemaakt dat zij niet tijdig kon voldoen aan de inburgeringsplicht door een gebrek aan duidelijke communicatie van DUO over de termijnen. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte de boete had opgelegd en dat de inburgeringstermijn ambtshalve had moeten worden verlengd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen en de lening kwijt te schelden.

De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor inburgering bij de inburgeringsplichtige ligt, maar dat verweerder in dit geval niet had voldaan aan de vereisten van rechtszekerheid door de termijnen niet duidelijk te communiceren. Eiseres had recht op vergoeding van het griffierecht, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 19/ 3836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2021

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] ,

eiseres
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

verweerder
(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

In het besluit van 7 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van €250,- en bepaald dat zij de lening van de Dienst uitvoering onderwijs (DUO) moet terugbetalen.
In het besluit van 5 juli 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was sinds 19 mei 2015 inburgeringsplichtig. Zij moest voor 18 mei 2018 voldoen aan de inburgeringsplicht. Omdat eiseres langer dan gebruikelijk in het AZC verbleef is haar inburgeringstermijn verlengd tot 15 juni 2018. De inburgeringstermijn werd daarna nog eens verlengd tot en met 8 maart 2019 omdat eiseres lang moest wachten voordat zij examen kon doen en vervolgens lang op de uitslag moest wachten.
2. Eiseres heeft bij DUO een bedrag geleend voor de inburgeringscursus en de inburgeringsexamens. Eiseres kon tot €10.000,- lenen. De lening wordt kwijtgescholden als eiseres tijdig voldoet aan haar inburgeringsplicht.
3. Eiseres heeft op 4 juni 2019 het laatste onderdeel van haar inburgeringsexamen behaald en daarmee voldaan aan haar inburgeringsplicht.
4. Verweerder heeft de lening van eiseres niet kwijtgescholden omdat zij niet tijdig is ingeburgerd. Ook heeft verweerder daarom een boete aan eiseres opgelegd.
5. Eiseres stelt dat haar niet kan worden verweten dat zij niet tijdig aan haar inburgeringsplicht heeft voldaan. Zij heeft alle examenonderdelen, behalve het examenonderdeel Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA), op tijd gehaald. Eiseres voert aan dat zij onvoldoende is voorgelicht over de procedure voor het afleggen van het ONA examen en dat zij ook onvoldoende is voorgelicht over de gevolgen van het niet tijdig indienen van het portfolio. Eiseres merkt daarbij op dat zij haar fysieke portfolio al op 20 februari 2018 bij DUO heeft ingeleverd en dat zij daarop geen terugkoppeling heeft ontvangen. In januari 2019 heeft zij daarom zelf telefonisch contact opgenomen met DUO. Toen werd aan haar medegedeeld dat zij het portfolio moest annuleren en het portfolio online moest indienen. Zij stelt dat zij daarbij niet gewezen is op mogelijke gevolgen van het wijzigen van de wijze van indiening. Het fysieke portfolio werd op 19 februari 2019 door DUO aan eiseres teruggestuurd. Eiseres heeft het portfolio vervolgens op 18 maart 2019 digitaal ingediend en heeft vervolgens het examengeld voldaan.
6 In reactie op deze beroepsgrond merkt verweerder op dat eiseres niet adequaat heeft gehandeld. Naar de mening van verweerder had eiseres er rekening mee moeten houden dat de beoordeling van het portfolio nog enige tijd in beslag zou nemen en ook dat de mogelijkheid bestond dat haar gevraagd werd om nog dingen te verbeteren. Naar de mening van verweerder dienen de gevolgen van het feit dat eiseres kort voor het verstrijken van de inburgeringstermijn kiest voor een andere wijze om het laatste examenonderdeel af te leggen voor haar rekening en risico te komen. Verder stelt verweerder dat er voldoende informatie beschikbaar is over het afleggen van het examenonderdeel ONA, onder meer op de website van DUO.
7. De beroepsgrond slaagt.
7.1
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet inburgering (Wi) volgt dat de verantwoordelijkheid voor inburgering bij de inburgeringsplichtige wordt gelegd. [1] Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. De lening moet, afgezien van uitzonderingen, in zijn geheel worden terugbetaald. [2]
7.2
Verweerder is op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wi bevoegd tot het opleggen van een boete bij overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wi. Verweerder moet bij het toepassen van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet verweerder op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. [3] Wanneer verwijtbaarheid ontbreekt kan verweerder geen boete opleggen.
7.3
Opleggen van een boete is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het wel of niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Bij de toepassing van dat beleid in een individueel geval moet verweerder beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de boetebevoegdheid. Dat geldt ook als de rechter het beleid niet onredelijk heeft bevonden. Steeds moet de boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zo worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst het besluit van verweerder zonder terughoudendheid. [4]
7.4
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres niet tijdig heeft voldaan aan de inburgeringsplicht. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat dit haar niet kan worden verweten. De rechtbank vindt dat eiseres aannemelijk gemaakt dat zij gekozen heeft om het ONA examen op een andere manier af te leggen, nadat DUO haar had aangegeven dat de eerder door haar gekozen wijze van het afleggen van het dat examen niet langer mogelijk was. Pas op 19 februari 2019 werd het portfolio aan eiseres teruggestuurd. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken niet gebleken is dat eiseres gewezen is op de termijnen die gelden voor het nakijken van het portfolio en het inplannen van een eindgesprek. Uit de gedingstukken blijkt ook niet dat DUO eiseres heeft gewezen op de gevolgen van het niet tijdig indienen van het formulier Verklaring Deelname cursus ONA. Naar het oordeel van de rechtbank had dit wel op de weg van DUO gelegen.
7.5
Verweerder heeft weliswaar gesteld dat op de website van DUO vermeld staat welke termijnen er worden gehanteerd, maar zoals hierboven al is vermeld, blijkt uit de gedingstukken niet dat eiseres op deze termijnen werd gewezen. Gelet op de rechtszekerheid kan verweerder een inburgeringsplichtige pas aan termijnen houden die niet uit wet- en regelgeving volgen, als hij die termijnen duidelijk heeft gecommuniceerd. Zeker ook wanneer een boete gesteld is op het niet binnen de geldende termijn behalen van examenonderdelen. [5]
7.6
Omdat eiseres dus niet kan worden verweten dat zij niet voor 8 maart 2019 aan haar inburgeringsplicht heeft voldaan, heeft verweerder ten onrechte niet afgezien van boeteoplegging en had verweerder de inburgeringstermijn met toepassing van artikel 7b, derde lid, onder a van de Wi ambtshalve moeten verlengen. Omdat eiseres binnen die te verlengen termijn alsnog is ingeburgerd, had verweerder de lening conform artikel 4.13, derde lid onder a van het besluit inburgering moeten kwijtschelden. [6]
7.7
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het besluit van 7 mei 2019 wordt herroepen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 5 juli 2019;
- herroept het primaire besluit van 7 mei 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Siragedik, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.