4.3.Voorop staat dat fiscale toeslagen in beginsel als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw moeten worden aangemerkt. De rechtbank is echter van oordeel dat dit in de situatie van eisers niet het geval is. Daarbij neemt zij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers vanwege de hoogte van hun bruto inkomen € 181,- per maand aan fiscale toeslagen mislopen, terwijl zij door hun aanvullende bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden een netto inkomen hebben dat gelijk is aan de netto bijstandsnorm voor gehuwden. Dit heeft te maken met een verminderd recht op toeslagen als effect van de afbouw van de algemene heffingskorting. Hierdoor hebben eisers € 181,- per maand minder te besteden dan gehuwden met alleen een bijstandsuitkering. Dit is geen bewuste keuze van de wetgever in de voorliggende voorziening, maar een onbedoeld gevolg van een combinatie van regelingen binnen de domeinen fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen. Uit de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 15 mei 2020blijkt dat verschillende oplossingsrichtingen zijn onderzocht, maar een passende oplossing hiervoor nog niet voorhanden is. Het kabinet wil de mogelijkheden verkennen die ervoor zorgen dat huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale toeslagenbedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Het kabinet hoopt hierover voor het einde van 2020 met nadere informatie te komen, aldus de brief. Deze nadere informatie is tot op heden niet verstrekt.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers door de combinatie van regelingen binnen de domeinen fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen, toeslagen mislopen, die mensen met alleen een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden wel ontvangen. Om dit probleem
– vooruitlopend op een definitieve oplossing door de wetgever – voor eisers tijdelijk op te lossen, zijn ter zitting diverse opties met partijen besproken. Voor elke optie zijn voor- en nadelen vastgesteld. De rechtbank vindt het niet haar plaats om een afweging tussen voor- en nadelen te maken en dientengevolge een keuze te maken in de mogelijke opties; het is toch in de eerste plaats aan verweerder om zich hierover te buigen en binnen zijn (wettelijke) bevoegdheden te beslissen.
Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit op een onjuiste wettelijke grondslag en dient het om die reden vernietigd te worden. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank is niet in staat om zelf te voorzien. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496.- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking te nemen proceskosten is niet gebleken. De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 48,- aan hen vergoedt.
7. Gelet op het individualiseringsbeginsel bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Pw en de – ter zitting getoonde – bereidheid van verweerder om een tijdelijke oplossing te bieden, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij wijze van ordemaatregel bepalen dat verweerder aan eisers met ingang van 1 september 2021 en tot en met zes weken na de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar
€ 181,- netto per maand verstrekt.
Beslissing
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
bepaalt dat verweerder aan eisers met ingang van 1 september 2021 € 181,- netto per maand verstrekt tot en met zes weken na de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: