ECLI:NL:RBGEL:2021:5340

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4007
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand ter compensatie voor het mislopen van fiscale toeslagen

In deze zaak hebben eisers, [Eiser A] en [eiseres B], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, waarbij hun aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ter compensatie voor het mislopen van fiscale toeslagen is afgewezen. De rechtbank Gelderland heeft op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers ontvangen een aanvullende bijstandsuitkering, maar komen door de hoogte van hun bruto inkomen niet in aanmerking voor fiscale toeslagen. Dit leidt tot een netto inkomen dat gelijk is aan de bijstandsnorm voor gehuwden, maar feitelijk hebben zij minder te besteden dan gehuwden met alleen een bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelt dat de fiscale toeslagen in dit geval niet als een passende en toereikende voorziening kunnen worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat verweerder aan eisers met ingang van 1 september 2021 € 181,- netto per maand verstrekt tot en met zes weken na de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/4007

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 oktober 2021

in de zaak tussen

[Eiser A] en [eiseres B] , te Arnhem, eisers

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ter compensatie voor het mislopen van fiscale toeslagen ten bedrage van € 181,- per maand afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, die tevens eiseres vertegenwoordigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Klomp-de Wijk en A. de Graaf.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (Tw). Eisers ontvangen in aanvulling hierop aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Pw. Op 3 december 2019 hebben eisers verweerder verzocht om bijzondere bijstand ter compensatie voor het mislopen van fiscale toeslagen ten bedrage van € 181,- per maand.
2. Aan de afwijzing van deze aanvraag heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de toeslagen van de Belastingdienst als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw kunnen worden aangemerkt, ook wanneer de Belastingdienst de toeslagen niet (geheel) uitbetaalt. De Belastingdienst voert immers regelgeving met betrekking tot de toeslagen uit en bepaalt aldus het recht en de hoogte van de toeslagen. De gemiste toeslagen compenseren middels bijzondere bijstand zou een doorkruising van het Rijksbeleid betekenen wat volgens verweerder niet is toegestaan.
3. Eisers voeren aan dat zij € 181,- per maand aan fiscale toeslagen mislopen, omdat hun bruto inkomen hoger is dan dat van gehuwden met alleen een bijstandsuitkering. Hierdoor ontvangen eisers feitelijk een inkomen beneden het sociaal minimum. Volgens eisers dient verweerder bijzondere bijstand te verlenen om te bewerkstelligen dat eisers kunnen beschikken over een inkomen gelijk aan de bijstandsnorm voor gehuwden.
4.1.
De vraag die voorligt, is of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de fiscale toeslagen voor eisers een passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw zijn die aan het verlenen van bijstand in de weg staat. De rechtbank is van oordeel dat dit in het geval van eisers niet zo is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.1.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder e, van de Pw wordt onder voorliggende voorziening verstaan: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
4.2.2.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.3.
Voorop staat dat fiscale toeslagen in beginsel als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw moeten worden aangemerkt. De rechtbank is echter van oordeel dat dit in de situatie van eisers niet het geval is. Daarbij neemt zij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers vanwege de hoogte van hun bruto inkomen € 181,- per maand aan fiscale toeslagen mislopen, terwijl zij door hun aanvullende bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden een netto inkomen hebben dat gelijk is aan de netto bijstandsnorm voor gehuwden. Dit heeft te maken met een verminderd recht op toeslagen als effect van de afbouw van de algemene heffingskorting. Hierdoor hebben eisers € 181,- per maand minder te besteden dan gehuwden met alleen een bijstandsuitkering. Dit is geen bewuste keuze van de wetgever in de voorliggende voorziening, maar een onbedoeld gevolg van een combinatie van regelingen binnen de domeinen fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen. Uit de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 15 mei 2020 [1] blijkt dat verschillende oplossingsrichtingen zijn onderzocht, maar een passende oplossing hiervoor nog niet voorhanden is. Het kabinet wil de mogelijkheden verkennen die ervoor zorgen dat huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale toeslagenbedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Het kabinet hoopt hierover voor het einde van 2020 met nadere informatie te komen, aldus de brief. Deze nadere informatie is tot op heden niet verstrekt.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers door de combinatie van regelingen binnen de domeinen fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen, toeslagen mislopen, die mensen met alleen een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden wel ontvangen. Om dit probleem
– vooruitlopend op een definitieve oplossing door de wetgever – voor eisers tijdelijk op te lossen, zijn ter zitting diverse opties met partijen besproken. Voor elke optie zijn voor- en nadelen vastgesteld. De rechtbank vindt het niet haar plaats om een afweging tussen voor- en nadelen te maken en dientengevolge een keuze te maken in de mogelijke opties; het is toch in de eerste plaats aan verweerder om zich hierover te buigen en binnen zijn (wettelijke) bevoegdheden te beslissen.
Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit op een onjuiste wettelijke grondslag en dient het om die reden vernietigd te worden. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank is niet in staat om zelf te voorzien. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496.- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking te nemen proceskosten is niet gebleken. De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 48,- aan hen vergoedt.
7. Gelet op het individualiseringsbeginsel bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Pw en de – ter zitting getoonde – bereidheid van verweerder om een tijdelijke oplossing te bieden, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij wijze van ordemaatregel bepalen dat verweerder aan eisers met ingang van 1 september 2021 en tot en met zes weken na de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar
€ 181,- netto per maand verstrekt.
Beslissing
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
bepaalt dat verweerder aan eisers met ingang van 1 september 2021 € 181,- netto per maand verstrekt tot en met zes weken na de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 7 oktober 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Aanhangsel handelingen 2019-2020, 2819.