ECLI:NL:RBGEL:2021:5598

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB _ 20 - 5536
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.M. Kools – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van ziekengeld op basis van de Ziektewet in het geval van meerdere arbeidsovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, werkzaam bij Stichting C, had een aanvraag voor ziekengeld ingediend na zich ziek te melden op 22 januari 2020. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen sprake was van een geëindigde dienstbetrekking, omdat de tijdelijke urenuitbreiding die eiseres had afgesproken met haar werkgever niet als een aparte arbeidsovereenkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen wezenlijke verschillen waren in de afgesproken arbeid en dat de tijdelijke wijziging van de arbeidsovereenkomst niet voldeed aan de eisen van artikel 7:610 BW. Hierdoor was er geen recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/5536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2021

in de zaak tussen

[Eiseres A] , te [plaats A] ,

eiseres
(gemachtigde: mr. S.E.M. Meijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, te Zwolle,
verweerder
(gemachtigde: J.P. Keizer).

Procesverloop

In het besluit van 4 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres ziekengeld toe te kennen op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 25 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is sinds 1 augustus 2019 werkzaam bij de [Stichting C] . Uit de akte van benoeming van 18 juli 2019 blijkt dat eiseres met ingang van 1 augustus 2019 voor onbepaalde tijd met een werktijdfactor van 0,4 is aangesteld als leraar speciaal onderwijs bij [School B] .
2. Met ingang van 1 januari 2020 is de aanstelling van eiseres tijdelijk, namelijk tot en met 31 juli 2020, uitgebreid met een werktijdfactor van 0,2. Enerzijds in verband met de voorziening in een tijdelijke vacature en anderzijds in verband met afwezigheid van een collega. Dit blijkt uit het ‘Addendum bij arbeidsovereenkomst’ van 16 januari 2020.
3. Op 22 januari 2020 heeft eiseres zich ziek gemeld. Eiseres heeft vervolgens een ZW-uitkering aangevraagd per 1 augustus 2020. Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen in het primaire besluit.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering om aan eiseres een ZW-uitkering toe te kennen in stand gelaten. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres een dienstverband heeft bij haar werkgever voor onbepaalde tijd. Hoewel de urenuitbreiding is geëindigd, duurt het dienstverband voort. Volgens verweerder is van twee afzonderlijke dienstbetrekkingen geen sprake, aangezien de urenuitbreiding een aanvulling en/of uitbreiding is op een reeds bestaande arbeidsovereenkomst. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 augustus 2016. [1]
5. Eiseres heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van twee afzonderlijke dienstbetrekkingen waarvan er één inmiddels van rechtswege is geëindigd, zodat zij met ingang van 1 augustus 2020 in aanmerking moet worden gebracht voor een ZW- uitkering. Eiseres is namelijk met haar werkgever een tijdelijke urenuitbreiding overeengekomen. De tijdelijke uitbreiding is enerzijds een opvulling van een tijdelijke vacature en dient anderzijds ter vervanging van een collega. Volgens eiseres voldoet de overeenkomst aan de beschrijving van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW) en is er daarom sprake van een tweede, afzonderlijke dienstbetrekking. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraak van de Hoge Raad van 6 november 2020. [2] Eiseres is op 22 januari 2020 ziek geworden. De overeengekomen tijdelijke urenuitbreiding eindigde van rechtswege op 1 augustus 2020. Eiseres was toen nog ziek. Het feit dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op dat moment nog voortduurde is volgens eiseres geen beletsel voor een aanspraak van eiseres op een ZW-uitkering wegens ziekte na het eindigen van haar tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
6. De rechtbank stelt vast dat de kern van het geschil van partijen betrekking heeft op de vraag of er in het geval van eiseres sprake is van twee afzonderlijke dienstbetrekkingen of niet. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiseres geen sprake van twee afzonderlijke dienstbetrekkingen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.1
Een verzekerde van wie de dienstbetrekking binnen het tijdvak van 104 weken eindigt krijgt ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd. [3] Onder het begrip ‘dienstbetrekking’ wordt in dit kader verstaan een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat geen wetsbepaling eraan in de weg staat dat een werkgever en een werknemer meerdere naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten sluiten. Als uitgangspunt heeft te gelden dat er niet van twee naast elkaar bestaande dienstbetrekkingen bij één en dezelfde werkgever dient te worden uitgegaan als geen sprake is van wezenlijke verschillen in de afgesproken arbeid en er geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden. [4] Dit is anders als partijen door middel van afzonderlijke arbeidsovereenkomsten duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij aan de verschillende delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke, en in de arbeidsovereenkomst uiteengezette, rechtsgevolgen hebben willen verbinden. In dat geval moet worden gesproken van te onderscheiden dienstbetrekkingen, ook als de werkzaamheden in beide dienstverbanden niet van elkaar verschillen. [5]
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan het Addendum dat eiseres sloot met haar werkgever niet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW.
6.3.1
Op grond van artikel 7:610 BW is de arbeidsovereenkomst de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt om in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Een overeenkomst wordt aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, wanneer de inhoud daarvan voldoet aan deze beschrijving, ongeacht de bedoeling van partijen. [6]
6.3.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres zich op grond van het Addendum heeft verbonden om in dienst van haar werkgever gedurende zekere tijd, namelijk gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2020, arbeid te verrichten. In het Addendum zelf zijn echter geen afspraken gemaakt over het loon dat de werkgever verschuldigd is aan eiseres.
6.3.3
Uit de beschrijving van artikel 7:610 BW vloeit voort dat een overeenkomst slechts dan een arbeidsovereenkomst is wanneer daarin ook afspraken worden gemaakt over het door de werkgever verschuldigde loon. Nu dit aspect ontbreekt in het Addendum voldoet het Addendum niet aan de beschrijving van artikel 7:610 BW. Daarom kan het Addendum zelf naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als zelfstandige arbeidsovereenkomst
6.3.4
Aangezien eiseres ter zitting bovendien heeft verklaard dat er geen sprake was van een wezenlijk verschil in de door haar te verrichten werkzaamheden en ook niet gebleken is van verschillende arbeidsvoorwaarden In hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken, zodat de tijdelijke urenuitbreiding naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangemerkt als een tijdelijke wijziging/ uitbreiding van de al bestaande arbeidsovereenkomst. De reeds bestaande arbeidsovereenkomst betrof een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die ook na 1 augustus 2020 voortduurde. Zodoende was er op de datum in geding geen sprake van een geëindigde dienstbetrekking zoals bedoeld in artikel 29 ZW, zodat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW.
7. Het beroep is gelet op het vorenstaande ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.M. Kools – de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 18 augustus 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3109)
2.Uitspraak van de Hoge Raad d.d. 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1746)
3.artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de ZW en artikel 29, vijfde lid ZW
4.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:550)
5.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 augustus 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3109)
6.Uitspraak van de Hoge Raad d.d. 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1746)