ECLI:NL:RBGEL:2021:5618

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
20_4308
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een winkelpand op grond van de Opiumwet na aantreffen van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan over de sluiting van een winkelpand voor de duur van twee maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van de gemeente heeft op 13 januari 2020 besloten het pand te sluiten, nadat er bij een politie-inval op 9 april 2019 een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs was aangetroffen. Eiseres, die het pand huurt en de winkel exploiteert, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 16 september 2021 behandeld, waarbij zowel eiseres als de burgemeester vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de sluiting van het pand noodzakelijk was om een einde te maken aan de rol van de winkel bij de drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de winkel betrokken was bij de drugshandel, ondanks de stelling van eiseres dat de drugs nooit in de winkel zelf waren. De rechtbank heeft ook de belangen van de openbare orde en de veiligheid van de omgeving meegewogen in haar beslissing. De rechtbank oordeelde dat de sluiting niet onevenredig was, ook al zou dit financiële gevolgen hebben voor eiseres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik had kunnen maken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van de Opiumwet en de verantwoordelijkheden van ondernemers in het kader van drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/4308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V. Poelmeijer),
en

de burgemeester van de gemeente [woonplaats] , verweerder

(gemachtigde: mr. V.A. Textor).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder gelast om het bedrijfspand aan de [locatie] in [woonplaats] te sluiten en gesloten te houden voor een periode van twee maanden, met ingang van 6 februari 2020 om 11.00 uur.
Bij uitspraak van 4 februari 2020 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om schorsing van het primaire besluit afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en A. Bosman.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres huurt het bedrijfspand aan de [locatie] in [woonplaats] en exploiteert de daarin gevestigde winkel [winkel] . Sinds 1 juli 2019 doet zij dit in de vorm van een eenmanszaak. Daarvoor deed zij dit samen met de heer [ex-echtgenoot] , haar toenmalige echtgenoot (ex-echtgenoot) in de vorm van een vennootschap onder firma.
1.2.
Uit de bestuurlijke rapportages van de politie van 14 juni 2019 en 9 oktober 2019 blijkt dat tijdens een onderzoek op 9 april 2019 veertien kilogram MDMA, drie kilogram speed, een weegschaal en diverse verpakkingsmaterialen in de garage bij de woning van eiseres en haar ex-echtgenoot zijn aangetroffen. De ex-echtgenoot van eiseres heeft verklaard dat deze zeventien kilogram harddrugs enkele dagen eerder bij de [winkel] waren afgeleverd, dat er vaker drugs bij de [winkel] werden afgegeven en dat de etiketten voor de pakketjes waarin de drugs werden verzonden in de [winkel] werden geprint.
De besluitvorming
2. In het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet gelast het bedrijfspand te sluiten voor de duur van twee maanden. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de bij de inval aangetroffen drugs op lijst I van de Opiumwet staan, dat sprake is van een handelshoeveelheid drugs en dat deze drugs aanwezig zijn geweest in de [winkel] . In bezwaar heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
Het beoordelingskader
3.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
3.2.
De bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet biedt verweerder beleidsruimte. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
3.3.
Verweerder heeft Beleidsregels [2] vastgesteld. Volgens paragraaf 3 wordt onder drugshandel verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezigheid van drugs in een pand en de daarbij behorende erven. Bij een eerste constatering van drugshandel ten aanzien van harddrugs in voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (zoals winkels) wordt het pand gesloten voor de duur van (minimaal) twaalf maanden. Volgens paragraaf 4 wordt er in beginsel overeenkomstig de beleidsregels beslist. Verweerder kan echter op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in het beleid.
3.4.
Verweerder moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [3] uiteengezet welk toetsingskader zij hanteert om dit te beoordelen. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van het pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is. Bij deze beoordeling zijn onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
De beoordeling
Is de sluiting noodzakelijk?
4. Zoals ook is overwogen onder 1.2, is bij de inval bij de woning van eiseres en haar ex-echtgenoot een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen en heeft de ex-echtgenoot van eiseres verklaard dat deze drugs enkele dagen eerder bij de [winkel] waren afgeleverd, dat er vaker drugs bij de [winkel] werden afgegeven en dat de etiketten voor de pakketjes in de [winkel] werden geprint. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat de [winkel] , anders dan eiseres stelt, een rol speelde bij de drugshandel. Eiseres heeft haar stelling op de zitting dat de drugs nooit in de winkel zijn geweest, maar altijd buiten in ontvangst werden genomen en daarna direct naar het huis van eiseres en haar ex-echtgenoot werden gebracht, niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop heeft verweerder dit geval in redelijkheid kunnen aanmerken als een ernstig geval waarin sluiting noodzakelijk was om een signaal af te geven aan alle betrokken personen dat er een einde moest komen aan de rol van de [winkel] bij de drugshandel, en om herhaling te voorkomen. Verweerder heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat de [winkel] een openbare functie heeft, een officieel afleverpunt van pakketten en brieven is, en gelegen is in de buurt van winkels, een basisschool, een kinderdagverblijf en een muziekschool. Hierdoor bestond vrees voor aantasting van de leefbaarheid van de omgeving en de veiligheid van de kinderen en het winkelend publiek. Weliswaar werden de drugs niet in de winkel verkocht, maar de omstandigheid dat er – zo blijkt uit de verklaring van de ex-echtgenoot – grote hoeveelheden drugs ter plaatse werden afgeleverd, zou aanleiding kunnen zijn voor ripdeals waarvan de gevolgen zich ook in de omgeving van de winkel zouden kunnen voordoen. De omstandigheid dat er tussen de vondst van de harddrugs en het primaire besluit bijna negen maanden zijn verstreken, doet, hoewel dit uitzonderlijk lang is, in dit geval niet af aan de noodzaak van de sluiting. Daarbij is van belang dat verweerder al in juli 2019 het voornemen tot sluiting heeft aangekondigd, en naar aanleiding van de daartegen gerichte zienswijzen, een aanvullende rapportage van de politie van 9 oktober 2019 heeft afgewacht en daarover nader advies heeft ingewonnen. Dat eiseres in de tussenliggende periode is gescheiden en de exploitatie van de [winkel] als eenmanszaak heeft voortgezet, laat onverlet dat verweerder er belang bij had om de bekendheid van het pand in het drugscircuit weg te nemen om zo incidenten in de omgeving van de winkel te voorkomen. Ten slotte neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat verweerder in juli 2019 nog het voornemen had om de winkel, conform de Beleidsregels, voor een periode van twaalf maanden te sluiten, maar de sluiting uiteindelijk heeft beperkt tot een periode van twee maanden na 6 februari 2020.
Is de sluiting evenredig?
5. De rechtbank is van oordeel dat de sluiting van het pand voor de duur van twee maanden niet onevenredig is. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat haar in het geheel geen verwijt valt te maken, omdat zij niet op de hoogte was van de drugshandel. Eiseres was immers vennoot van de onderneming en dus, ongeacht of zij wel of niet op de hoogte was, medeverantwoordelijk voor wat er bij de [winkel] gebeurde. Ten aanzien van de gevolgen van de sluiting overweegt de rechtbank dat inherent is aan het sluiten van het bedrijfspand dat eiseres twee maanden haar onderneming niet kan uitoefenen en dat dit financiële gevolgen heeft. Dit is als zodanig dan ook geen bijzondere omstandigheid die de sluiting onevenredig maakt. Verder is ook niet gebleken dat door deze sluiting faillissement dreigt of dat de verhuurder van het pand of de [winkel] de overeenkomsten met eiseres hebben opgezegd dan wel gaan opzeggen.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik kunnen maken.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBGEL:2020:678, niet gepubliceerd.
2.Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeenten basisteam Veluwe-Noord.