ECLI:NL:RBGEL:2021:5649

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
AWB _ 20 - 5955
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete en terugbetaling lening inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had een boete van €100 opgelegd gekregen wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht en moest een lening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) terugbetalen. De eiser had vier dagen te laat een digitale portfolio ingeleverd voor de ONA-cursus, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet verwijtbaar was. De rechtbank overwoog dat de eiser zich had ingespannen om te voldoen aan zijn inburgeringsplicht en dat de gevolgen van het niet tijdig afronden van het inburgeringstraject aanzienlijk waren. De rechtbank concludeerde dat de minister ten onrechte de boete had opgelegd en de terugbetaling van de lening had geëist. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en herstelde de situatie door de boete en de terugbetalingsverplichting te schrappen. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B.J.H.L. Brouwer),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft de minister aan eiser vanwege het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht een boete opgelegd van € 100 en bepaald dat hij de lening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moet terugbetalen. Met het bestreden besluit van 5 oktober 2020 heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De minister heeft op dit beroep gereageerd met een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is door middel van een beeldverbinding vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is sinds 19 januari 2016 inburgeringsplichtig. Hij had tot en met 16 augustus 2019 de tijd om in te burgeren. Eiser heeft bij de DUO een lening gevraagd voor de cursussen en examens die hij moest afleggen om het inburgeringsexamen te behalen. De DUO heeft die lening verstrekt.
1.1.
Voor het inburgeringsexamen moest eiser onder meer het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt’ (ONA) met succes afronden. Het examen ONA kan op twee manieren worden gedaan. De eerste manier bestaat uit het volgen van 64 uur ONA-cursus en het aanleveren van een digitale portfolio, de tweede manier bestaat uit het maken van een portfolio en een eindgesprek. Eiser heeft gekozen voor de cursus en de portfolio.
1.2.
Bij brief van 26 september 2019 heeft het DUO eiser laten weten dat hij op 20 augustus 2019 is geslaagd voor het examenonderdeel ONA. Eiser heeft daarmee het inburgeringsexamen met succes afgerond.
1.3.
Bij het besluit van 14 oktober 2019 heeft de minister aan eiser laten weten dat hij niet op tijd is ingeburgerd. Daarom heeft de minister hem een bestuurlijke boete opgelegd en hem medegedeeld dat hij de hem verstrekte lening voor het inburgeren moet terugbetalen als hij klaar is met inburgeren. De minister heeft de boete gematigd (van € 1.250) tot € 250. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het bezwaar hiertegen op het standpunt dat het voor eiser voldoende duidelijk was voor welke datum hij had moeten slagen, omdat de DUO diverse brieven naar eiser heeft gestuurd waarin dit stond vermeld. Daarnaast heeft de minister de boete verder verlaagd naar €100.
Heeft de minister terecht een boete opgelegd en bepaald dat de lening moet worden terugbetaald?
2. Eiser is niet eens met de opgelegde boete en het terugbetalen van de lening vanwege het tijdig ingeburgerd zijn. Hij betoogt dat het onredelijk en onevenredig is dat hij de lening van DUO moet terugbetalen, omdat hij het onderdeel ‘portfolio’ van ONA vier dagen te laat heeft ingeleverd. De reden daarvoor was dat hij in de veronderstelling was dat het examen ONA niet nodig was als de inburgeringsplichtige al werk in loondienst had. Hij was in augustus bezig met het verkrijgen van een baan, maar omdat hij twijfels had, heeft hij alsnog zijn portfolio op 20 augustus 2019 ingeleverd.
2.1.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet inburgering [1] dat de verantwoordelijkheid voor inburgering bij de inburgeringsplichtige wordt gelegd. Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. De lening moet, afgezien van uitzonderingen, in zijn geheel worden terugbetaald. [2]
2.2.
De minister heeft in dit geval ten onrechte een boete opgelegd en bepaald dat de lening moet worden terugbetaald. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Zij vindt voor dit oordeel de volgende omstandigheden belangrijk.
2.2.1.
Het doel van de Wet inburgering en het daarin neergelegde inburgeringstraject is om mensen een goede start te geven in de Nederlandse samenleving. Binnen het inburgeringstraject moeten daarom allerlei cursussen worden gevolgd en examens worden afgelegd. Eiser heeft alle examens, behalve een onderdeel van het ONA-examen, met succes en steeds met een examenpoging afgerond. Daarnaast heeft eiser binnen de inburgeringstermijn werk gezocht en werkt hij sinds augustus 2019 via het werk- en leerbedrijf. Daarmee heeft hij al binnen de inburgeringstermijn laten zien dat hij zelfstandig op de Nederlandse arbeidsmarkt kan functioneren. Eiser heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor zijn inburgering in de Nederlandse samenleving.
2.2.2.
In het Besluit inburgering is de mogelijkheid opgenomen om vrijstelling te verkrijgen voor het onderdeel ONA voor een inburgeringsplichtige die over werk beschikt. Achtergrond van die vrijstelling is dat als iemand in de praktijk aantoont zelfstandig op de Nederlandse arbeidsmarkt te kunnen functioneren, er geen reden meer is om dat aan te tonen via een examen of verplichte deelname aan 64 cursusuren ONA. Dat eiser enige tijd heeft gewacht met het inleveren van de portfolio, omdat hij bezig was met het volgen van trainingen voor zijn huidige baan, is daarom begrijpelijk.
2.2.3.
Toen voor eiser duidelijk werd dat hij toch een portfolio moest inleveren, omdat hij voor 16 augustus 2019 nog geen baan had, heeft hij dit alsnog gedaan. Slechts vier dagen na de inburgeringstermijn had eiser alle examenonderdelen dus met succes afgerond.
2.3.
Kijkend naar de inspanning van eiser die hij heeft geleverd om mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving en de resultaten van die inspanningen en gelet op de grote gevolgen van het niet tijdig afronden van het inburgeringstraject, kan het eiser niet worden verweten dat hij niet binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen heeft afgerond. Mede gelet op de grote gevolgen van het niet verlengen van de inburgeringstermijn, waaronder het terugbetalen van de lening, had de minister de inburgeringstermijn met toepassing van artikel 7b, derde lid, van de Wet inburgering (ambtshalve) moeten verlengen. Daarbij weegt zwaar dat het enige examenonderdeel dat eiser niet binnen de termijn heeft gehaald het portfolio ONA is. Juist dit examenonderdeel heeft tot doel om te bevorderen dat een inburgeringsplichtige een plek vindt op de Nederlandse arbeidsmarkt, terwijl eiser voor het einde van de inburgeringstermijn had laten zien dat hij via het werk- en leerbedrijf een training volgde. De minister had daarom de inburgeringstermijn zodanig moeten verlengen dat eiser met het voldoen aan zijn inburgeringsplicht op 20 augustus 2019 binnen die verlengde termijn was gebleven.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de minister ten onrechte de boete heeft opgelegd en heeft bepaald dat eiser de lening moet terugbetalen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
3. Uit wat onder 2.3 is overwogen volgt al dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 14 oktober 2019 te herroepen, zowel wat betreft de boete als wat betreft de verplichting de lening terug te betalen, zonder daarvoor een nieuw besluit in de plaats te stellen. Dit betekent dat eiser geen boete hoeft te betalen en de lening van DUO niet hoeft terug te betalen.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1496 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 oktober 2020;
- herroept het besluit van 14 oktober 2019;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1496.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2011/12, 33 086, nr. 3, p. 3.
2.Vergelijk ABRvS 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3474.