ECLI:NL:RBGEL:2021:6287

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
21-4504
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplaatsing van supermarkt en bezwaar tegen omgevingsvergunning met betrekking tot duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van eiseres, die bezwaar maakte tegen de verplaatsing van een supermarkt. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 18 december 2020 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem is verleend aan een derde-partij voor het tijdelijk gebruiken van een bedrijfsverzamelgebouw als supermarkt. Eiseres heeft tegen het besluit van 31 mei 2021 beroep ingesteld, omdat zij vreest dat de tijdelijke verplaatsing van de supermarkt zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de regio.

De voorzieningenrechter heeft op 22 november 2021 de zaak behandeld. Eiseres betoogde dat de vergunning in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland en dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de effecten van de verplaatsing op de concurrentie en de detailhandelsstructuur. De voorzieningenrechter concludeerde dat de norm van een goede ruimtelijke ordening niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseres, omdat deze niet behoort tot de inwoners die afhankelijk zijn van de supermarkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beroepsgrond van eiseres niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt dat de belangen van de inwoners bij een goede detailhandelsstructuur voorop staan, en dat concurrentieverhoudingen geen ruimtelijk relevant belang zijn in deze context. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, en is openbaar uitgesproken op 26 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/3266 (beroep) en 21/4504 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.J.H. Minkhorst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder
(gemachtigden: mr. W.H. Renger en A. Francken).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij], te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. S.G.A. de Boer ).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder [derde-partij] een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk gebruiken van een bedrijfsverzamelgebouw als supermarkt aan het [locatie] in [woonplaats].
In het besluit van 31 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [eiseres] en [eiseres], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [derde-partij], bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. [derde-partij] (vergunninghoudster) exploiteert een [bedrijf] supermarkt in winkelcentrum [locatie] in [woonplaats]. Vanuit het hoofdkantoor (franchisegever) gelden met ingang van 1 januari 2022 strengere eisen voor de inrichting van de supermarkt. Daar kan vergunninghoudster niet zonder grondige verbouwing aan voldoen. Omdat het winkelcentrum verbouwd wordt en de supermarkt na de verbouwing op een andere locatie zal worden gevestigd, heeft vergunninghoudster ervoor gekozen de supermarkt tijdelijk op een locatie buiten het winkelcentrum te exploiteren. De verleende omgevingsvergunning maakt het gebruik op de tijdelijke locatie aan het [locatie] in strijd met de ter plaatse geldende bestemming voor de duur van maximaal drie jaar mogelijk.
3. Niet in geschil is dat het tijdelijk gebruik van het pand op het [locatie] als supermarkt in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Verweerder heeft hier met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 9 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vergunning voor verleend.
4. Eiseres betoogt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de tijdelijke verplaatsing van de supermarkt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal leiden. Ter zitting heeft eiseres toegelicht te vrezen voor de concurrentie van de [bedrijf] op de tijdelijke locatie aan het [locatie], die dichterbij de vestiging van eiseres is gelegen.
Eiseres betoogt verder dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is onderkend dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland (omgevingsverordening), een goede ruimtelijke ordening en het gemeentelijk beleid. Er is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening als het plan negatieve gevolgen heeft voor de beleidsmatig gewenste detailhandelsstructuur. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de effecten van de verplaatsing op de detailhandelsstructuur, zo stelt eiseres.
Goede ruimtelijke ordening
5. De norm van een goede ruimtelijke ordening strekt er niet toe om bedrijven te vrijwaren tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied en marktsegment. Concurrentieverhoudingen vormen immers bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen ruimtelijk relevant belang. [1] Ook voor de vraag of duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal ontstaan komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande voorzieningen moet worden gevreesd. [2] Het doorslaggevende criterium is of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften.
5.1
Nu de ingeroepen norm van de goede ruimtelijke ordening, met name toegespitst op de duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau strekt tot behartiging van de belangen van inwoners die voor het voorzien in hun eerste levensbehoeften op winkelcentrum [locatie] zijn aangewezen, en eiseres niet tot deze categorie behoort, laat de voorzieningenrechter deze beroepsgrond buiten beschouwing, daargelaten of bij de onderhavige verplaatsing, die tijdelijk van aard is en is gericht op versterking van het winkelcentrum, sprake kan zijn van duurzame ontwrichting. Nu eiseres niet heeft gesteld andere, ruimtelijk relevante effecten te ondervinden van de bestreden omgevingsvergunning, staat artikel 8:69a van de Awb er immers aan in de weg dat deze beroepsgrond er toe leidt dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
Strijd met de omgevingsverordening
6. Eiseres betoogt dat het toestaan van een tijdelijke supermarkt buiten bestaande winkelcentra in strijd is met het bepaalde in artikel 2.14 van de omgevingsverordening.
6.1
Op grond van artikel 2.14, tweede lid, van de omgevingsverordening maakt een bestemmingsplan de vestiging van een supermarkt alleen mogelijk binnen of aansluitend aan een winkelcentrum, tenzij vanwege bijzondere omstandigheden vestiging op zo'n locatie niet mogelijk is.
Op grond van artikel 1.3, aanhef en onder e, van de omgevingsverordening is bepaald dat in deze verordening en de daarop rustende bepalingen, tenzij anders is bepaald, onder bestemmingsplan mede wordt verstaan een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken uitsluitend ten behoeve van de vestiging van een detailhandelsvoorziening of supermarkt als bedoeld in artikel 2.14.
6.2
In de toelichting op artikel 2.14 (instructieregel voor specifieke detailhandel op een perifere locatie) is het volgende opgenomen:
‘Het doel van het beleid is het behoud van een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelstructuur in Gelderland, die bijdraagt aan de vitaliteit van steden en dorpen. Het vernieuwen en aanpassen van bestaande centra en winkelgebieden aan een afnemende
vraag naar winkels en nieuwe marktontwikkelingen heeft prioriteit. Het doel is supermarkten te realiseren dicht bij de burgers en supermarkten dragen bij aan versterking van nieuwe en bestaande winkelgebieden. Detailhandel kan in principe alleen op een perifere locatie worden toegestaan, wanneer dit uit oogpunt van ruimte of veiligheid vereist is. Gedacht kan worden aan detailhandel in volumineuze goederen, zoals tuincentra, bouwmarkten, meubelwinkels, handel in auto's en boten en detailhandel die uit veiligheidsoverwegingen niet in winkelgebieden kan worden gevestigd. Andere vormen van detailhandel zijn op perifere locaties uitgesloten. Dit geldt ook voor supermarkten. In artikel 1.3 eerste lid onder e is geregeld dat artikel 2.14 ook van toepassing is op de zogeheten kruimelgevallen. Dit betekent dat het niet mogelijk is om via de reguliere procedure – in strijd met de Omgevingsverordening - supermarkten of andere vormen van niet-volumineuze detailhandel op perifere locaties toe te staan. (…)’
6.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de tekst van de omgevingsverordening en de toelichting hierop volgt dat deze bepaling strekt ter bescherming van de belangen van inwoners bij vitale steden en dorpen met een goede detailhandelsstructuur, waaraan de vestiging van supermarkten bijdraagt. Dat betekent dat deze bepaling niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseres. Artikel 8:69a van de Awb staat er daarom aan in de weg dat deze beroepsgrond er toe leidt dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
Strijd met gemeentelijk beleid
7. Eiseres betoogt dat de tijdelijke vestiging van de supermarkt aan het [locatie] in strijd is met het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in:
1.de Nota Perspectief detailhandel Doetinchem 2013 (de voorzieningenrechter leest: de Actualisatie detailhandelsbeleid Doetinchem 2013);
2.de ‘Visie boodschappenstructuur gemeente Doetinchem van 18 december 2017;
3.de ´Structuurvisie Doetinchem 2035´;
4. het ´Afsprakenkader detailhandel regio Achterhoek´.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat nu artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat het bestreden besluit wordt vernietigd vanwege strijd met de omgevingsverordening, de voorzieningenrechter ook niet toekomt aan het beleid dat in datzelfde kader is opgesteld en dat ook is gericht op het voorkomen van de vestiging van supermarkten buiten de bestaande detailhandelsstructuur, in dit geval op winkelcentrum [locatie]. Ook de beroepsgronden met betrekking tot dit beleid kunnen daarom geen doel treffen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is geen aanleiding.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.9.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1192.