ECLI:NL:RBGEL:2021:7045

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
9449157
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van salaris na intrekking van ontslag op staande voet in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een verzoekende partij en een verwerende partij. De verzoekende partij, vertegenwoordigd door mr. W.P. Ganzeboom, had een verzoek ingediend na een ontslag op staande voet dat op 20 juli 2021 was gegeven door de verwerende partij. Dit ontslag werd later ingetrokken na een minnelijke regeling die op 11 oktober 2021 was bereikt. De verzoekende partij vorderde onder andere doorbetaling van het salaris en stelde dat het ontslag onterecht was gegeven, omdat er geen dringende reden voor was. De verwerende partij erkende het ontslag te hebben ingetrokken, maar stelde dat zij niet op de hoogte was van de financiële consequenties van de gemaakte afspraken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2021 zijn er afspraken gemaakt die in een proces-verbaal zijn vastgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de verwerende partij het salaris over de maanden augustus en september 2021 moest betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10%. De verwerende partij had zich beroepen op betalingsonmacht, maar dit werd niet onderbouwd en daarom ging de kantonrechter hier niet op in. De kantonrechter concludeerde dat de overeenkomst niet onder invloed van dwaling was gesloten en dat de verzoekende partij recht had op de gevorderde bedragen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten betaalde. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 9449157 \ HA VERZ 21-50 \ 512 \ 918
uitspraak van 21 december 2021
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. W.P. Ganzeboom
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GH3554
en
[verwerende partij] , h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [plaats]
verwerende partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 17 september 2021 met producties;
- het verweerschrift van 13 december 2021 met producties;
- de brief van 13 december 2021 met wijziging verzoekschrift en producties van de gemachtigde van [verzoekende partij] .
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
17 december 2021. Tijdens de mondelinge behandeling is tussen partijen over een deel
van het geschil afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal dat
aan deze beschikking is gehecht.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is op 1 februari 2021 bij [verwerende partij] in dienst getreden als Chauffeur nationaal / internationaal op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van drie maanden tot en met 30 april 2021. Per 1 mei 2021 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen.
2.2.
[verwerende partij] heeft [verzoekende partij] op 20 juli 2021 op staande voet ontslagen.
2.3.
Tussen de gemachtigde van [verzoekende partij] en de toenmalige gemachtigde van [verwerende partij] heeft e-mailcorrespondentie plaatsgevonden die heeft geleid tot een minnelijke regeling die is gefinaliseerd op 11 oktober 2021. Het ontslag op staande voet van 20 juli 2021 is daarbij door [verwerende partij] ingetrokken.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter – na wijziging van het verzoek bij brief van
13 december 2021 - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
bij wijze van voorlopige voorziening:
a. voor de duur van het geding [verwerende partij] te veroordelen om aan [verzoekende partij] te betalen het laatstgenoten salaris van € 2.548,39 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag vanaf 1 augustus 2021 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd.
b. [verwerende partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde en de eventuele nakosten, van respectievelijk € 100,00 indien deze beschikking niet betekend dient te worden en € 199,99 indien betekening wel plaats dient te vinden, daaronder begrepen;
in de bodemprocedure:
c. het op 20 of 21 juli 2021 gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, althans te verklaren voor recht dat het op 20 of 21 juli gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven;
d. [verwerende partij] te veroordelen om aan [verzoekende partij] te betalen het laatstgenoten salaris van
€ 2.548,39 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag vanaf
1 augustus 2021 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd;
e. [verwerende partij] te veroordelen om aan [verzoekende partij] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50%, althans minimaal 10%, over het salaris over de maanden augustus, oktober en november 2021, alsmede de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het salaris vanaf 1 december 2021, indien en voor zover [verwerende partij] niet tijdig aan [verzoekende partij] betaalt;
f. [verwerende partij] te bevelen aan [verzoekende partij] te verstrekken deugdelijke salarisspecificaties met betrekking tot de maanden augustus, september, oktober, november en december 2021, alsmede een correcte jaaropgave over 2021, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verwerende partij] nalaat aan dit bevel te voldoen, nadat 2 dagen zijn verstreken, nadat deze beschikking aan haar is betekend, een en ander met een maximum van € 10.000,00, alsmede [verwerende partij] te bevelen aan [verzoekende partij] maandelijks te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 1 januari 2022, binnen 3 dagen na het einde van iedere maand, totdat het dienstverband tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
g. [verwerende partij] te veroordelen om aan [verzoekende partij] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten van € 237,00 inclusief btw;
h. [verwerende partij] te bevelen om aan het UWV mee te delen dat het bezwaarschrift tegen de ziektewetuitkering als niet verzonden moet worden beschouwd en de verwijten over verzoeken als niet gemaakt, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verwerende partij] nalaat aan dit bevel te voldoen, nadat 2 dagen zijn verstreken, nadat deze beschikking aan haar is betekend, een en ander met een maximum van € 10.000,00;
i. [verwerende partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde en de eventuele nakosten, van respectievelijk € 100,00 indien deze beschikking niet betekend dient te worden en € 199,99 indien betekening wel plaats dient te vinden, daaronder begrepen;
3.2.
[verzoekende partij] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verwerende partij] hem ten onrechte op
20 juli 2021 op staande voet heeft ontslagen. Van een dringende reden voor het ontslag op staande voet was geen sprake. [verzoekende partij] maakt daarom aanspraak op doorbetaling van zijn salaris. Na indiening van het verzoekschrift heeft [verwerende partij] het ontslag op staande voet ingetrokken en zijn middels de gemachtigde van [verzoekende partij] en de voormalig gemachtigde van [verwerende partij] afspraken gemaakt over onder meer de betaling van het loon. Deze afspraken zijn slechts gedeeltelijk nagekomen. [verzoekende partij] verzoekt daarom om [verwerende partij] te veroordelen tot nakoming van deze afspraken.
3.3.
[verwerende partij] erkent dat het ontslag op staande voet van 20 juli 2021 is ingetrokken en dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt. Zij was echter niet bekend met de financiële consequenties van de gemaakte afspraken. Zij is financieel gezien niet in staat deze afspraken na te komen en had deze afspraken ook nooit gemaakt als zij op de hoogte was geweest van de consequenties daarvan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de tussen partijen tijdens de mondelinge behandeling tot stand gekomen afspraken, zoals neergelegd in het aan deze beschikking gehechte proces-verbaal, dient de kantonrechter thans enkel nog een beslissing te nemen op het verzoek tot betaling van het salaris over de maanden augustus en september 2021 van € 2.548,39 bruto per maand exclusief vakantiegeld en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10%.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat zij, in de tussen hen middels e-mailcorrespondentie van hun gemachtigden tot stand gekomen op 11 oktober 2021 gefinaliseerde minnelijke regeling, zijn overeengekomen dat [verwerende partij] voornoemd salaris vermeerderd met voornoemde wettelijke verhoging aan [verwerende partij] diende te voldoen. [verzoekende partij] vordert nakoming van deze overeenkomst.
4.3.
[verwerende partij] beroept zich op betalingsonmacht. Nog daargelaten de vraag wat de rechtsgevolgen daarvan zouden moeten zijn, heeft [verwerende partij] haar standpunt dat sprake is van betalingsonmacht op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dit niet vast komt te staan. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer voorbij.
4.4.
Voor zover [verwerende partij] zich met de stelling dat zij de afspraken niet was aangegaan als zij op de hoogte was geweest van de consequenties daarvan, heeft bedoeld een beroep te doen op een wilsgebrek, oordeelt de kantonrechter nog als volgt.
Volgens [verwerende partij] is zij er bij het aangaan van de minnelijke regeling vanuit gegaan dat het een gegeven was dat [verzoekende partij] ziek was in de periode vanaf 20 juli 2021 en dat zij de loonkosten daarom vergoed zou krijgen via haar verzuimverzekering. Achteraf blijkt echter dat dit voor de verzekeraar onvoldoende vaststaat en dat die voor de vaststelling van de eerste ziektedag steeds nadere stukken wenst te ontvangen Het gevolg hiervan is dat [verwerende partij] eerst vanaf 20 oktober 2021 het loon van [verzoekende partij] uitgekeerd krijgt van de verzuimverzekering. Daar komt nog bij dat zij ook wordt geconfronteerd met hoge kosten in verband met de tussen partijen voorgestane tweede spoor re-integratie van [verzoekende partij] . Van deze kosten was zij evenmin op de hoogte.
[verzoekende partij] heeft daartegen tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het UWV in september 2021 een oordeel heeft afgegeven in verband met de aanvraag van een uitkering ingevolge de Ziektewet waaruit de ziekte van [verzoekende partij] per 20 juli 2021 blijkt.
Artikel 6:228 van het Burgerlijk wetboek bepaalt dat een overeenkomst die tot stand komt onder invloed van dwaling vernietigbaar is. De wet onderscheidt drie gevallen waarin vernietiging op grond van dwaling mogelijk is, namelijk: a) de verkeerde voorstelling van zaken te wijten is aan een mededeling van de andere partij, tenzij zonder die mededeling de overeenkomst ook gesloten zou zijn, of b) de verkeerde voorstelling te wijten is aan het niet geven van inlichtingen op dat punt, door de andere partij, of c) beide partijen een verkeerde voorstelling van zaken hadden en de overeenkomst zonder de dwaling niet zou zijn gesloten. Gesteld noch gebleken is dat het bij de onderhandelingen tussen partijen is gegaan over de (on)mogelijkheid om het salaris vergoed te krijgen via de verzuimverzekering. Dat het hierover is gegaan heeft [verzoekende partij] tijdens de mondelinge behandeling betwist. Hierover is ook niets opgenomen in de tussen partijen tot stand gekomen regeling. De verkeerde voorstelling van zaken van [verwerende partij] is aldus gebaseerd op een onjuiste veronderstelling van haarzelf.
[verwerende partij] werd tijdens de onderhandelingen bovendien bijgestaan door een gemachtigde. Daar komt nog bij dat gesteld noch gebleken is dat het voor [verzoekende partij] kenbaar was dat [verwerende partij] de minnelijke regeling aanging uitgaande van bedoelde onjuiste veronderstelling en dat zij anders de overeenkomst niet zou hebben gesloten. Gelet hierop komt niet vast te staan dat de overeenkomst is aangegaan onder invloed van dwaling. Ook dit verweer gaat daarom niet op.
4.5.
Gelet op het hiervoor overwogene worden het gevorderde salaris en de wettelijke verhoging van 10% toegewezen.
4.6.
Onder verwijzing naar de daarover tussen partijen gemaakte afspraken compenseert de kantonrechter de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [verzoekende partij] van het loon over augustus 2021 en september 2021 van € 2.548,39 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10%;
5.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.