Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
primair: om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, bij wijze van voorschot het bedrag van € 148.291,86 te betalen (75% van € 197.722,50), met ingang van
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 maart 2021 een vonnis gewezen in een voorlopige voorziening met betrekking tot een huurgeschil tussen twee besloten vennootschappen. De eisende partij, een machinefabriek, had een huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte, maar had te maken met lekkages die het productieproces ernstig verstoorden. De eisende partij had een verzoek tot huurverlaging ingediend en later de huurbetalingen opgeschort, omdat zij van mening was dat de verhuurder, de gedaagde partij, aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de lekkages. De gedaagde partij betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de eisende partij niet aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening voldeed.
De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een gebrek aan het gehuurde en dat de eisende partij voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden. De kantonrechter wees een voorschot toe van 50% van de huurachterstand tot en met januari 2021, en verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is van belang voor de uitleg van de aansprakelijkheid van verhuurders bij gebreken aan het gehuurde en de voorwaarden voor het toewijzen van voorlopige voorzieningen in huurgeschillen.