ECLI:NL:RBGEL:2021:7275

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
C/05/375198 / HA ZA 20-484
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadebegroting na brandschade; uitgangspunten begroting opstalschade; rolverwijzing

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een schadebegroting na brandschade aan een villa. De eiser, Univé Dichtbij Brandverzekeraar N.V., heeft een schadevergoeding gevorderd van de gedaagden, die aansprakelijk zijn gesteld voor de gevolgen van de brand. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 9 juni 2021 overwogen dat Univé de schade van de benadeelde, [naam 1], heeft vergoed en dat de vorderingen van Univé bij wijze van subrogatie overgaan op haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat Univé een bedrag van € 1.402.920,14 heeft betaald aan [naam 1], waarvan € 980.846,00 voor schade aan de opstal. De rechtbank heeft de schadebegroting op basis van herbouwkosten vastgesteld op € 2.123.580,00, wat het gevorderde bedrag van Univé overstijgt. De gedaagden hebben betwist dat de schade op basis van herbouwkosten moet worden begroot, en hebben gesteld dat dit moet gebeuren op basis van waardevermindering. De rechtbank heeft overwogen dat de benadeelde zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin hij zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis zou hebben verkeerd. De rechtbank heeft de verschillende onderdelen van de vordering van Univé beoordeeld, waaronder de schade aan de inboedel, opruim- en bereddingskosten, en expertisekosten. De rechtbank heeft uiteindelijk de vorderingen van Univé, behoudens het beroep op matiging, toewijsbaar verklaard en de zaak aangehouden voor verdere beoordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/375198 / HA ZA 20-484
Vonnis van 20 oktober 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
UNIVE DICHTBIJ BRANDVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
advocaat mr. M.H. Pluymen te Deventer,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
beiden wonende te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Univé en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 juni 2021
  • de brieven van [gedaagden] , Univé en de rechtbank van respectievelijk 22, 23 en 25 juni 2021
  • de akte ‘uitlating en producties’ van Univé van 7 juli 2021 met producties 18 tot en met 23
  • de antwoordakte ‘antwoord conclusie na tussenvonnis’ van 4 augustus 2021van [gedaagden] met producties 1, 2, en 3.
  • de rolberichten/brieven van Univé en [gedaagden] van respectievelijk 4 en 10 augustus 2021 en de rolbeslissing van 11 augustus 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen en beslist dat:
  • [gedaagden] aansprakelijk is voor de gevolgen van de brand en de daardoor bij [naam 1] ontstane schade (r.o. 4.9.),
  • Univé door subrogatie in de rechten van [naam 1] (die inmiddels is overleden en waarmee verder tevens wordt bedoeld: zijn erfgenamen) is getreden, voor zover zij aan [naam 1] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst de brandschade heeft vergoed (r.o. 4.10),
  • geen geschilpunt is dat Univé aan [naam 1] uit dien hoofde € 1.402.920,14 heeft betaald (r.o. 4.10),
  • van die uitkering (tenminste) een bedrag van € 271.785,00 zag op de inboedel, een bedrag van € 980.846,00 op de opstal, bedragen van € 23.669,10 en € 5.105,10 zagen op rekeningen van [deskundige] , een bedrag van € 39.008,20 bestemd was voor “ [bedrijf 1] ”, een bedrag van € 8.726,89 voor “ [bedrijf 2] ” en de betalingen aan [naam 1] van € 15.000,00, € 54.000,00 en € 4.779,85 niet nader zijn gespecificeerd (r.o. 2.17),
  • van het bedrag voor de opstal van € 980.846,00 is € 655.846,00 uitgekeerd “onder de basispolis” en een bedrag van € 325.000,00, “uit coulance” vanwege een eerder spelende discussie over onderverzekering (r.o. 2.17),
  • ook het bedrag van € 325.000,00, dat “uit coulance” is betaald een (al dan niet onverplichte) vergoeding is door Univé als verzekeraar van [naam 1] voor diens schade en dat ook voor dit deel de vordering van [naam 1] op [gedaagden] bij wijze van subrogatie over gaat op Univé, op grond van het eerste lid van artikel 7:962 BW (r.o. 4.10),
  • Univé voorts nota’s heeft voldaan van [naam 2] van in totaal € 25.880,83 en van EMN van € 1.515,89. (r.o. 2.17).
De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om Univé de gelegenheid te geven om de gestelde schade van [naam 1] bij akte nader te onderbouwen en [gedaagden] om daarop bij akte te reageren, waarbij partijen zich beiden eveneens zouden kunnen uitlaten over de vraag of voor de vaststelling van de brandschade nog een deskundigenbericht noodzakelijk is, alsmede over de deskundigheid en persoon van en de te stellen vragen aan de dan te benoemen deskundige (r.o. 4.12).
2.2.
Univé heeft ter (nadere) onderbouwing van haar schade twee in haar opdracht opgemaakte rapporten overgelegd van [naam 2] , van respectievelijk 23 december 2011 (productie 19) en 6 maart 2012 (productie 22), twee in opdracht van [naam 1] opgemaakte ongedateerde stukken van [deskundige] , contra-expert (productie 20 en 23), en een, eveneens in opdracht van [naam 1] opgemaakt, rapport van ABC Vastgoed, van 12 maart 2012 (productie 21).
2.3.
In het eerste rapport van [naam 2] van 23 december 2011 (productie 19) staat voor zover hier van belang het volgende.
MAATREGELEN
In overleg met verzekerde en de door hem ingeschakelde contra-expert is besloten om rondom het uitgebrande object een manshoog hekwerk te laten plaatsen. Dit hekwerk is op donderdag 7 april 2011 door [bedrijf 3] uit [plaats 2] geplaatst. Verder heeft verzekerde, na overleg met ons, [bedrijf 2] ingeschakeld voor het beredden van diverse inboedelgoederen.
BEVINDINGEN
Tijdens ons eerste bezoek aan de schadelocatie, alwaar wij spraken met de heer [naam 1] en de heren [naam 3] en [naam 4] , experts van [deskundige] , hebben wij de omvang van de opgetreden schade geïnspecteerd.
[…]
OMVANG VAN DE SCHADE
Ten gevolge van de brand, die gepaard gegaan is met aanzienlijke rook- en roetontwikkeling, alsmede ten gevolge van de uitgevoerde bluswerkzaamheden (er stond circa 50 cm water in het souterrain) is onder andere schade ontstaan aan:
Opstal:
• De gehele opbouw vanaf de verdiepingsvloer moet als totaal verloren worden beschouwd;
• Ter plaatse van de begane grond is onder andere schade opgetreden aan het metselwerk van het buitenspouwblad, de spouwmuurisolatie, diverse houten kozijnen, diverse ruiten, een glas-in-loodraam, stukwerk op wanden en plafonds, behang- en schilderwerk, houten trappen, toegangsbordes, vaste inrichting ter plaatse van de ouderlijke slaapkamer, inloopkast, technische installaties, sanitair, binnendeuren en binnendeurkozijnen en diverse binnenwanden;
• Ter plaatse van het souterrain is onder andere schade opgetreden aan plafond-/vloerafwerkingen, houten bar (inbouw), zwembad, sauna, technische installaties (waaronder de luchtbehandeling) […];
• In de tuin is aanzienlijke schade opgetreden aan beplanting en bestrating;
• De woning werd, vanwege de verbouwing, ten tijde van de brand niet door verzekerde zelf bewoond. Daar de herstelwerkzaamheden ten gevolge van de brand minimaal 1 jaar (extra) gaan duren, worden er extra kosten wegens verblijf buitenshuis gemaakt;
• Er zijn aanzienlijke kosten gemaakt voor het peilen dan wel opruimen en afvoeren van de beschadigde gebouwdelen en de ten tijde van de brand nog in de woning aanwezige inboedel.
OPRUIMING
Op basis van een sloopbestek hebben wij een inschrijving gehouden voor een eerste opruiming. Dit impliceerde het opruimen en afvoeren van de gehele bovenbouw (exclusief verdiepingsvloer en binnenwanden) en de aanwezige inboedel. Wij ontvingen de navolgende offertes:
1. [bedrijf 1] te [plaats 2] € 34.280,00 exclusief BTW
2. […]
3. […]
Verzekerde heeft op basis van de ontvangen offertes [bedrijf 1] de opdracht verstrekt. Deze werkzaamheden zijn inmiddels uitgevoerd.
TAXATIERAPPORT(EN)
Aan ons is aangegeven dat er sprake is van een getaxeerd object. De taxatie is uitgevoerd door de HDS Groep B.V. te Amsterdam. De taxatie van de opstal is uitgevoerd conform artikel 7:960 BW en het rapport dateert van 30 augustus 2006. […]
Het rapport is opgesplitst in drie objecten, te weten:
1. Woonhuis ad € 1 .260.000,00;
2. Carport ad € 210.000,00;
3. Opslagruimte ad € 65.000,00.
Daar er sprake is van een geïndexeerd object kan de verzekerde som voor het woonhuis op schadedatum gesteld worden op € 1.427.222,00.
CONTRA-EXPERT
Door uw verzekerde is [deskundige] te [plaats 1] als eigen deskundige benoemd. De akte benoeming van experts zonden wij u reeds toe,
WAARDEGRONDSLAG
Conform uw Instructies hebben wij de schade vastgesteld op basis van herbouwwaarde.
SCHADEBEDRAG
Na overleg met de contra-expert hebben wij de schade aan de opstal als volgt begroot:
• Waarde voor het evenement € 2.894.956,00
• Waarde na het evenement € 771.376.00
Verschil € 2.123.580,00
Bijkomende kosten:
• Beredding € 4.779,85
• Opruiming € 72.473,28
• Extra kosten wegens verblijf buitenhuis (12 maanden) € 54.000,00
• Herstel tuinaanleg en bestrating
€ 29.500,00
Totaal, in/exclusief BTW € 2.284.333,13
De specificatie van bovengenoemde bedragen bevindt zich in ons dossier. De door de contra-expert mede ondertekende akte van taxatie treft u In de bijlagen aan (bijlage 1).
BETALINGEN DERDEN
Door verzekerde is [bedrijf 1] ingeschakeld voor het uitvoeren van opruimingswerkzaamheden. Voor de kosten van deze werkzaamheden is een akte van cessie opgemaakt ten bedrage van € 39.008,20 inclusief BTW. Een afschrift van de akte van cessie met bijbehorende factuur zonden wij u reeds op 20 juni 2011 aan u toe.
VERZEKERDE SOM(MEN)
Wij calculeerden de herbouwwaarde op € 2.894.956,00 inclusief BTW.
[…]
VOORTGANG SCHADE AAN INBOEDEL
Tot aan vandaag hebben wij van de contra-expert nog geen claim ontvangen inzake de schade aan de inboedel, Wij adviseren u als schadereserve nog de eerder aan u afgegeven schaderaming van € 300.000,00 aan te houden.
[…]
OPMERKINGEN
De contra-expert heeft vanwege de complexiteit inzake de schadevaststelling aan de opstal twee bouwkundigen ingezet. Dit verklaart waarom men 153 uur aan deze zaak besteed heeft. De gespecificeerde urenlijst treft u achter de declaratie van de contra-expert aan. Wij hebben een constructeur geassumeerd om de resterende staalconstructie (na sloop bovenbouw) en de betonnen verdiepingsvloer te inspecteren. Op basis van zijn bevindingen kon gesteld worden dat er constructief geen gevolgschade was opgetreden aan voornoemde bouwcomponenten. Na overleg met u hebben wij [bedrijf 4] te [plaats 2] ingeschakeld met betrekking tot het uitwerken van een herbouwcalculatie. Verder hebben wij [naam 5] geassumeerd voor het vaststellen van de verminderde verkoopwaarde. Zijn rapportage hebben wij u op 22 november 2011 toegezonden.
Bij het rapport is een bijlage gevoegd van 11 pagina’s, waarin de afzonderlijk met herbouw gemoeide kosten zijn genoemd en begroot op een totaalbedrag van € 2.842.595 inclusief btw.
2.4.
In het tweede rapport van [naam 2] van 6 maart 2012 (productie 22) staat voor zover hier van belang het volgende.
ALGEMEEN
Het verzekerde belang betreft een villa, staande en gelegen aan de [adres] alsmede de zich in de woning bevindende inboedel. […] De kwaliteit van opstal en inhoud is hoogwaardig. Ter plaatse van het souterrain bevindt zich onder andere een garage, bar met wijnkelders, een zwembad, sauna, douche en toiletgelegenheden, een biljardkamer en een schietbaan. Ter plaatse van de begane grond bevindt zich een entree met trappartijen, de woonkamer, een vertrek waar de keukeninrichting geplaatst dient te worden, een ouderlijke slaapkamer met inloopkast en een vertrek ten behoeve van de badkamer en de serre.
Op de eerste etage bevinden zich een aantal slaap-, studeer- en werkkamers, een loggia, een badkamer en een toiletruimte. De zolderetage bestaat uit een groot vertrek. De verzekerde woning is op 14 juli 2009 (ook) getroffen door een (inpandige) brand. Nadat deze schade met u was afgewikkeld, heeft de heer [naam 1] besloten om de parterre grondig te gaan verbouwen. Tijdens deze verbouwing woonde er niemand in de woning. Op de parterre was derhalve geen inboedel aanwezig. Volgens verklaring van verzekerde was alle inboedel na de brand gereinigd en naar de eerste etage overgebracht.
[…]
EVENEMENT/OORZAAK.
Wij vernamen van de heer [naam 1] dat op donderdag 7 april 2011, omstreeks 10.27 uur, brand is uitgebroken in het verzekerde object, Wij rapporteerden u hieromtrent reeds uitgebreid. De woning heeft ten gevolge hiervan aanzienlijke brand- en waterschade opgelopen. Ten aanzien van de inboedel kan worden gesteld dat deze voor het merendeel verloren was gegaan.
[…]
MAATREGELEN
Ten aanzien van de inboedel heeft verzekerde in overleg met ons [bedrijf 2] te [plaats 2] ingeschakeld om nog te trachten enige inboedel te beredden. Dit had slechts deels resultaat.
[…]
OMVANG VAN DE SCHADE
Ten aanzien van de schade aan de opstallen verwijzen wij u naar de rapportage van 23 december 2011. Ten aanzien van de inboedel kan worden vermeld dat deze voor het merendeel onherstelbaar beschadigd is geraakt. Wij mochten van u diverse documenten ontvangen aangaande de brandschade die in de woning had plaatsgevonden op 14 juli 2009. Deze is ook als basis gebruikt voor de schadeopstelling die door de contra-expert, die verzekerde had ingeschakeld, is opgemaakt. Een deel van de op deze lijsten vermelde inboedel kon door ons worden herleid. Daarnaast hebben wij de restanten waar mogelijk gecontroleerd en nader beoordeeld. Bij het opmaken van de rapportage destijds is gebruik gemaakt van de diensten van de Museumwacht. De opgave van dit bedrijf heeft ook als basis gediend voor het maken van de schadeopstelling ten gevolge van deze brand
TAXATIERAPPORT(EN)
Taxatierapporten zijn ten aanzien van de inboedel niet van kracht. Zoals vermeld hebben wij de waarderingen die zijn opgemaakt door de Museumwacht deels als basis gebruikt voor de schadevaststelling.
[…]
WAARDEGRONDSLAG
Wij hebben de schade aan de inboedel vastgesteld volgens de nieuwwaardeclausule. Zoals besproken hebben wij geen splitsing gemaakt in kostbare dan wel “normale” inboedel.
SCHADEBEDRAG
Na overleg met de contra-expert hebben wij de schade aan de inboedel begroot en vastgesteld als volgt:
Inboedel:
- Waarde voor € 301.000,00
- Waarde na
€ 16.000,00
verschil/schade € 285.000,00
Bijkomende kosten:
• Bereddingskosten ( [bedrijf 2] ) € 8,727,00
• Opruimingskosten inboedel ( [bedrijf 1] )
€ 1.785,00
€ 10.512.00
Totaal schadebedrag, inclusief BTW
€ 295.512.00
Een specificatie van de bovengenoemde schadebedragen bevindt zich in ons dossier. De door de contra-expert mede ondertekende akte van taxatie treft u in de bijlagen aan […].
2.5.
In het eerste stuk van [deskundige] (productie 20) staat, voor zover hier van belang, het volgende:
WoonhuisW.VOOR W.NA VERSCHIL
[…]
TOTAAL INCL B.T.W. BASIS HERBOUWWAARDE2.894.956 771.376 2.123.580
BASIS TAXATIE 1.427.222 380.291 1.046.931
Bereddingskosten excl. 19% B.T.W. Incl. 6-19% B.T.W.
Afsluiten Nutsvoorzieningennota Liander 359,46
Hekwerken [bedrijf 3] 2.370,20
Hekwerken [bedrijf 3] 1.574,66
Afsluiten Elektra Hendriksen / V/D Brink
475,53
4.779,85
4.78
Opruimingskosten
Asbestinventarisatie Search 723,36 860,80
Leges kosten sloop Gemeente [plaats 2] 251,75
Sloop en opruiming fase 1 [bedrijf 1] (Avc) 34.280,00 40.79320
Gebouwinspectie Nederland 450,00 535,50
Reinigen / Afvoeren vervuild water zwembad L.Rap 6.000,00 7.14000
Uit Begroting / Specificatie
22.89203
72.473,28
72.473
[…]
Vervangende woonruimte: huurderving:
[…]
hersteltermijn: mnd […]
[…]
12
54
huurwaarde /jaar /mnd
54.000 4.500 54.000
[…]
54
Tuinaanleg, beplanting en bestrating
tuin en beplanting Toptuinen bv
29.442
29.442
33.274
33.274
TOTAAL SCHADE EXCL P.M.-POSTEN
2.288.107
OPSTALLEN VERKOOPWAARDE
Subjectief:
Verkoopwaarde Incl Grond
2.500.000
- grond in m2 in A: 2000 * 150,- gem. bebouwd -300.000
- grond in m2 in A: 8545 25,- tuin o.d.
-213.625
-513.625
extra sloopkosten betr .gebouwonderdeel: MEERKOSTEN
of totaalsloop alle gebouwen md funderingen bij bouwrijpe grondprijs
-513.625
VERKOOPWAARDE EXCL GROND 1.986.375
WAARDE VOOR 1.986.375
SCHADE 80%.
1.589.100
WAARDE NA 397.275
SCHADE BASIS VERKOOPWAARDE EXCLUSIEF BIJKOMENDE KOSTEN
1.589.100
2.6.
Het tweede stuk van [deskundige] (productie 23) bestaat uit een lijst van zaken, gegroepeerd per ruimte van de woning, met daarachter kolommen “Waarde voor”, “Waarde na” en “Schade”, waarin per zaak bedragen staan vermeld. Onder deze kolommen staan totaalbedragen inclusief btw van respectievelijk € 319.160,00, € 8.000,00 en € 311.160,00.
Daaronder staat nog vermeld: “Opruimingskosten inboedel ( [bedrijf 1] ) € 1.500,00” en “Beredding/transport/opslag/reiniging inboedel ( [bedrijf 2] ) € 8.727,00”.
2.7.
In het rapport van ABC Vastgoed staat dat zij een herbouwwaardebeoordeling heeft uitgevoerd en dat de woning op basis van prijspeil van maart 2012 ingeschat op een “indicatieve herbouwwaarde” van € 2.925.000,00.
2.8.
Nu is vastgesteld dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de door [naam 1] geleden schade als gevolg van de brand en dat Univé in zijn rechten is getreden voor zover zij uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst die brandschade heeft vergoed, komt het er nog op aan de hoogte van die schade te begroten en vast te stellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin hij zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis zou hebben verkeerd (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BL0539 r.o. 3.5). Daarbij geldt dat ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade, alsmede het causaal verband als bedoeld in artikel 6:98 BW, in beginsel de gewone bewijsregels blijven gelden. Daarbij is de rechter ingevolge artikel 6:97 BW bevoegd de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is, of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (vgl. HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, r.o. 4.11.3; World Online). Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding is het voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Het staat het de rechter dan vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens te schatten. HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0304 r.o. 3.3.). De rechtbank zal hierna de verschillende onderdelen van de vordering van Univé langslopen.
De opstal
2.9.
Univé heeft als vergoeding voor schade aan de opstal een bedrag van € 980.846,00 uitgekeerd. De rechtbank overweegt dat uit de door Univé overgelegde rapporten van [naam 2] , [deskundige] en ABC, alsmede de in r.o. 2.15. van het tussenvonnis aangehaalde akte van taxatie volgt dat de door Univé en [naam 1] ingeschakelde experts de schade op basis van herbouw van de woning hebben begroot op € 2.123.580,00. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] tegen de thans nader onderbouwde deskundigenbegroting van de schade op basis van herbouw en de onderbouwing daarvan verder geen bezwaren (meer) heeft aangevoerd. De rechtbank gaat daarom verder uit van dit schadebedrag als wordt uitgegaan van een schadebegroting op basis van herbouw. De rechtbank stelt vast dat dit bedrag het thans als vergoeding voor de schade aan de opstal gevorderde bedrag van € 980.846,00 ruim overstijgt.
2.10.
[gedaagden] betwist echter dat de opstalschade moet worden begroot op basis van de herbouwkosten. Zij stelt dat dit dient te gebeuren op basis van waardevermindering, het verschil van de waarde van de opstal vóór en na de brand.
2.11.
[gedaagden] heeft in dat verband in haar conclusie van 4 augustus 2021 primair verwezen naar de polisvoorwaarden van een opstalverzekering van Univé waaruit, aldus [gedaagden] , volgt dat Univé op grond van de polisvoorwaarden slechts de herbouwwaarde van een woning vergoedt indien die woning wordt herbouwd én de woning tijdens het ontstaan van de schade niet leeg stond. Dergelijke voorwaarden waren volgens [gedaagden] ook van toepassing op de opstalverzekering van [naam 1] . Daaraan is, aldus [gedaagden] , niet voldaan, nu de woning ten tijde van de brand leeg stond en de woning niet is herbouwd. Als Univé dan toch de herbouwwaarde heeft vergoed aan [naam 1] heeft Univé, zo vervolgt [gedaagden] haar stellingen, voor het deel dat hoger is dan de ‘verkoopwaarde’ geen verhaal op [gedaagden] omdat Univé dan aan [naam 1] een hogere uitkering heeft verstrekt dan nodig was.
2.12.
Voor zover [gedaagden] met deze stelling bedoelt dat Univé niet in de rechten van [naam 1] is gesubrogeerd, voor zover Univé aan [naam 1] meer heeft betaald dan waartoe zij (volgens [gedaagden] ) op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden was gehouden, wordt deze stelling verworpen. Zoals overwogen in het tussenvonnis (r.o. 4.10) is geen punt van geschil dat Univé een bedrag van € 1.402.920,00, waarvan € 980.846,00 voor schade aan de opstal, heeft vergoed uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst. Op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 7:962 BW gaan de vorderingen van [naam 1] ook tot dat bedrag bij wijze van subrogatie over op Univé, indien zij meer heeft betaald dan waartoe zij volgens de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden was gehouden. De grotere betaling leidt er slechts toe dat een groter deel van de vorderingsrechten van [naam 1] overgaan op Univé. Anders dan [gedaagden] stelt wordt daardoor haar totale aansprakelijkheid voor de gevolgen van de brand niet vergroot.
2.13.
Dit neemt niet weg dat [gedaagden] aan Univé, als gesubrogeerde in de rechten van [naam 1] , niet méér schade hoeft te vergoeden dan waartoe zij jegens [naam 1] was gehouden als geen subrogatie had plaatsgevonden. De vraag op welke wijze de schadebegroting moet plaatsvinden, op basis van herbouw dan wel op basis van waardevermindering, is daarom in dat kader wél relevant. Zoals in r.o. 4.13 van het tussenvonnis overwogen, gelden voor de schadebegroting bij zaakbeschadiging de volgende uitgangspunten:
  • De eigenaar van de beschadigde zaak lijdt door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan.
  • Indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, zal het geldbedrag waarin de waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zal zijn aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten, die met het herstel zullen zijn gemoeid.
  • Is de onrechtmatig beschadigde zaak een gebouw, dan heeft de eigenaar er in beginsel aanspraak op dat hij in de gelegenheid wordt gesteld tot herstel.
  • Zulk herstel kan ook verantwoord zijn indien de daarmee gemoeide kosten het bedrag van de als gevolg van de toegebrachte schade opgetreden waardevermindering overtreffen.
Of dat laatste het geval zal zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de functie van de zaak voor de eigenaar, de mogelijkheid om (aangenomen dat afbraak en herbouw ter plaatse in verband met de daaraan verbonden kosten in ieder geval niet in aanmerking komen) elders een zaak te verwerven die voor wat betreft gebruiksmogelijkheden, ligging, prijs en andere relevante factoren als gelijkwaardig aan de zaak in onbeschadigde toestand kan worden beschouwd, alsmede de mate waarin de kosten van herstel in de oude toestand het bedrag van de waardevermindering overtreffen ((HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1034); Daarbij is niet zonder meer doorslaggevend of daadwerkelijk tot herbouw is of wordt overgegaan (vgl HR 7 mei 2004, r.o. 3.7. ECLI:NL:HR:2004:AO2786).
2.14.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagden] zo dat zij stelt dat [naam 1] in de gegeven omstandigheden geen aanspraak kan maken op vergoeding van de herstelkosten van de woning. Omstandigheden die [gedaagden] in dit verband aanvoert zijn:
  • [naam 1] woonde ten tijde van de brand niet in de woning, maar op een andere locatie in dezelfde gemeente;
  • De woning is niet herbouwd, maar in beschadigde toestand te koop aangeboden en “naar verluidt” onlangs verkocht;
  • Uit het door Univé als productie 12 ingebrachte taxatierapport van [naam 5] , op verzoek van [naam 2] , volgt dat de verkoopwaarde van de woning in onbeschadigde staat op het moment direct voor de brand € 1.250.000,00 bedroeg en in beschadigde staat € 600.000,00 waaruit volgt dat de waardevermindering slechts € 650.000,00 bedroeg.
2.15.
Univé heeft op de in de antwoordconclusie ingenomen stelling van [gedaagden] dat er in dit geval in afwijking van het in 2.13. weergegeven uitgangspunt geen aanspraak bestaat op de herstelkosten nog niet kunnen reageren. Voordat daarover nader wordt beslist zal zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
De inboedel
2.16.
Zoals overwogen in r.o. 2.1. is voor schade aan de inboedel (tenminste) een bedrag van € 271.785,00 uitgekeerd. Univé heeft niet gesteld dat zij verdere uitkeringen heeft gedaan als vergoeding voor schade aan de inboedel.
2.17.
Dat er door de brand inboedel is beschadigd en verloren gegaan is zonder meer aannemelijk. Dit wordt door [gedaagden] ook niet betwist. Welke zaken volgens Univé getroffen zijn door de gevolgen van de brand is opgesomd in het tweede stuk van [deskundige] (zie r.o. 2.6.), dat blijkens het tweede rapport van [naam 2] (zie r.o. 2.4.) zover mogelijk door [naam 2] is gecontroleerd. [gedaagden] heeft daar niets tegenin gebracht. [gedaagden] heeft evenmin concreet de door Univé gestelde nieuw- en restwaarde van die zaken betwist, van in totaal respectievelijk € 301.000,00 en € 16.000,00, zoals genoemd in het tweede rapport van [naam 2] en de akte van taxatie. Deze bedragen zijn blijkens het tweede rapport van [naam 2] tot stand gekomen na overleg tussen de door Univé en [naam 1] ingeschakelde (contra-)experts. De rechtbank zal verder uitgaan van een nieuw- en restwaarde van de door de brand getroffen inboedel van € 301.000,00 en € 16.000,00.
2.18.
[gedaagden] voert terecht aan dat bij de begroting van deze schadepost niet van de nieuwwaarde (met aftrek van de restwaarde) kan worden uitgegaan. Niet gesteld is dat van de in de lijst opgesomde inboedelzaken herstel nog mogelijk en economisch verantwoord was. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze voor [naam 1] geheel en al verloren zijn gegaan, behoudens de genoemde restwaarde. Bij een dergelijk verlies geldt het uitgangspunt dat een rechthebbende als [naam 1] daardoor een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waarde van de zaak, verminderd met de restwaarde. Indien het gaat om zaken zonder eigen, individueel bepaalde kenmerken, van een soort waarvoor een voor het publiek toegankelijke markt bestaat, kan die waarde in het algemeen worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies (de ‘marktwaarde’). Behoudens bijzondere, door de rechthebbende te stellen omstandigheden, wordt daarmee recht gedaan aan het uitgangspunt dat hij als benadeelde zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin hij zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis zou hebben verkeerd. (vgl. HR 10 februari 2017, r.o. 3.3.4.ECLI:NL:HR:2017:208, Donata/New India Assurance). Anders dan waarvan Univé kennelijk uitgaat, betekent de enkele omstandigheid dat Univé jegens [naam 1] op grond van de verzekeringspolis de nieuwwaarde van de verloren gegane inboedel heeft vergoed niet dat [gedaagden] tot dat bedrag aansprakelijk is.
2.19.
Niet gesteld is dat de in de lijst van [deskundige] opgesomde zaken uit de inboedel van [naam 1] bijzondere individuele kenmerken hadden of dat daarvoor geen voor het publiek toegankelijke markt bestond. De rechtbank overweegt dat er in zijn algemeenheid van kan worden uitgegaan dat de marktwaarde van de inboedel van een woning aanzienlijk lager is dan de nieuwwaarde. Het verschil tussen markt- en nieuwwaarde is onder meer afhankelijk van de ouderdom, de staat, de aard en de daarbij passende normale afschrijvingsduur van de zaken. Univé heeft, ondanks dat haar in het tussenvonnis de gelegenheid was gegeven de schade nader te onderbouwen, geen nadere aanknopingspunten gegeven voor de begroting van de marktwaarde van de inboedel. Zij heeft noch onderscheid gemaakt tussen, in de woorden van [naam 2] , “kostbare” dan wel “normale” inboedel’ noch tussen zaken die gelet op hun aard in zijn algemeenheid een kortere dan wel langere afschrijvingsduur kennen. Evenmin heeft zij enige informatie gegeven over de ouderdom en de staat van die zaken. De rechtbank stelt voorts vast dat de voornoemde door [deskundige] opgestelde lijst zaken van zeer uiteenlopende aard kent, variërend van kleding tot meubels, elektronica, gebruiksvoorwerpen en kostbaarheden. Ook [gedaagden] geeft over het bepalen van de marktwaarde van de op de lijst genoemde inboedel verder geen uitspraken gedaan of standpunt ingenomen. Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank bij gebrek aan verdere aanknopingspunten geen onderscheid maakt tussen de verschillende zaken en de totale marktwaarde van de inboedel schat op een derde van de totale nieuwwaarde, dus op (€ 301.000,00/3 =) € 100.333,33. Verminderd met de restwaarde van € 16.000,00 levert dat een schadepost op van € 84.333,34, die, behoudens het hierna nog aan de orde komende verzoek tot matiging, voor vergoeding in aanmerking komt.
Vervangende woonruimte
2.20.
De rechtbank begrijpt uit het eerste rapport van [naam 2] (r.o. 2.3.) - en [gedaagden] heeft dat kennelijk ook zo begrepen - dat de door Univé aan [naam 1] uitgekeerde betaling van € 54.000,00 ziet op extra kosten wegens verblijf buitenshuis, doordat de herstelwerkzaamheden die ten tijde van de brand aan de woning plaatsvonden, aldus [naam 2] , minimaal 1 jaar (extra) gaan duren. Univé heeft echter niet onderbouwd gesteld dat er ten aanzien van vervangende woonruimte daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. Dit spreekt ook niet voor zich, nu vast staat dat [naam 1] vanwege een verbouwing van de woning ten tijde van de brand elders woonde. Univé heeft niet onderbouwd dat hij daarvoor daadwerkelijk kosten moest maken. Dat die kosten zijn gemaakt wordt door [gedaagden] betwist, die stelt dat [naam 1] over meerdere woningen kon beschikken. Univé heeft ook niet gesteld dat de verbouwing van de woning na de brand daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Zij heeft ook niet onderbouwd hoeveel langer dat dan als gevolg van de brand daadwerkelijk zou hebben geduurd, hoeveel langer [naam 1] daardoor elders heeft moeten verblijven en tot welke extra kosten dit dan zou hebben geleid. Dit had wel van haar verwacht mogen worden, nu de stelplicht ten aanzien van de feiten waaruit het bestaan van deze schadepost kan worden afgeleid bij haar liggen en zij ook in de gelegenheid is gesteld deze post nader te onderbouwen. De vordering zal ten aanzien van deze schadepost als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Opruim- en bereddingskosten
2.21.
Niet betwist is dat de woning een vrijstaande villa was met een woonoppervlak van ruim 900 m2 en een inhoud van circa 2600 m3, dat zich in het souterrain onder meer een zwembad bevond en dat als gevolg van de brand de gehele opbouw vanaf de verdiepingsvloer is verloren gegaan, dat de begane grond is beschadigd, er (water)schade is opgetreden in het souterrain en dat de tuin en de bestrating zijn beschadigd. In het eerste rapport van [naam 2] staat dat er een hekwerk is geplaatst door [bedrijf 3] , dat [bedrijf 2] is ingeschakeld voor het beredden van diverse inboedelgoederen en dat er “aanzienlijke” kosten zijn gemaakt voor het “peilen” dan wel opruimen en afvoeren van de beschadigde gebouwdelen en inboedel, wat het opruimen en afvoeren van de gehele bovenbouw en aanwezige inboedel impliceerde. Daar is door [gedaagden] niets concreets tegenin gebracht. De rechtbank acht het mede gelet hierop zonder meer aannemelijk dat er vanwege de brand substantiële opruim- en beredderingswerkzaamheden hebben moeten plaatsvinden, waaronder de in het rapport van [naam 2] genoemde werkzaamheden.
2.22.
In de rapporten waarop Univé zich beroept worden voor het opruimen en beredderen concreet (onder meer) de volgende posten genoemd: In het eerste stuk van [deskundige] wordt een bedrag van € 4.779,85 aan beredderingskosten genoemd voor respectievelijk “Afsluiten Nutsvoorzieningen nota Liander” (€ 359,46) “Hekwerken [bedrijf 3] ”(€ 2.370,20 en € 1.574,66) en “Afsluiten Elektra Hendriksen / V.D. Brink” (€ 475,53). In het tweede stuk van [deskundige] wordt genoemd: “Opruimingskosten inboedel ( [bedrijf 1] ) € 1.500,00” en “Beredding/transport/opslag/reiniging inboedel ( [bedrijf 2] ) € 8.727,00.”. In het eerste rapport van [naam 2] staat dat door [naam 1] [bedrijf 1] is ingeschakeld voor het uitvoeren van opruimingswerkzaamheden en dat voor de kosten van deze werkzaamheden een akte van cessie is opgemaakt ten bedrage van € 39.008,20. De in de rapporten genoemde bedragen van € 4.779,85, € 8.727,00 en € 39.008,20 (in totaal € 52.515,05) komen respectievelijk overeen met de door Univé gedane niet nader gespecificeerde uitkering aan [naam 1] van € 4.779,85, het uitgekeerde bedrag van € 8.726,89 voor “ [bedrijf 2] ” en de uitkering van € 39.008,20 voor “ [bedrijf 1] ”, voor welke uitkeringen Univé dus in de vorderingsrechten van [naam 1] is gesubrogeerd. Het bedrag van € 1.500,00 (voor zover dat niet is inbegrepen in het bedrag van € 39.008,20 voor opruimwerkzaamheden door [bedrijf 1] ) en andere in de rapporten van [deskundige] en [naam 2] genoemde kosten die mogelijk zouden zien op opruimen en bereddering zijn zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aan uitkeringen van Univé aan [naam 1] te koppelen.
2.23.
Ten aanzien van voornoemde betalingen van in totaal € 52.515,05 als vergoeding voor de gestelde opruim- en beredderingswerkzaamheden door derde partijen acht de rechtbank aannemelijk dat deze door [naam 1] of namens haar door Univé zijn gemaakt. Dat deze kosten het gevolg zijn van de brand en daaraan zijn toe te rekenen is verder geen punt van geschil. De gevorderde vergoeding voor opruimings- en beredderingskosten tot dit bedrag zal daarom, in beginsel, opnieuw behoudens het hierna nog aan de orde komende verzoek tot matiging, worden toegewezen.
Expertisekosten
2.24.
Univé vraagt vergoeding van door haar voldane kosten van [naam 2] van in totaal € 25.880,83 (€ 18.445,00, € 5.114,85 en € 2.320,98) en van EMN/CED van € 1.515,89, waarvan zij stelt dat zij die heeft gemaakt met het oog op het verhaal van de schade op [gedaagden] en haar verzekeraar (Interpolis). Univé heeft ter onderbouwing daarvan drie gespecificeerde nota’s van [naam 2] ter grootte van genoemde bedragen overgelegd en drie nota’s van EMN/CED van € 2.842,67, € 482,89 en € 917,63. Daarnaast vordert zij vergoeding van de bedragen van € 23.669,10 en € 5.105,10 die zij heeft voldaan aan [deskundige] . Ook daarvan heeft zij de facturen voorzien van een urenspecificatie overgelegd.
2.25.
[gedaagden] heeft niet betwist dat de door [naam 2] , [deskundige] en EMN/CED in opdracht van Univé en/of haar verzekerde uitgevoerde onderzoeken zijn verricht voor het begroten van de schade ( [naam 2] en [deskundige] ) of het vaststellen van de oorzaak van de brand (EMN/CED) en dat Univé deze kosten heeft vergoed of gedragen. De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat in een geval van verhaal door een verzekeraar zoals hier, de in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW vermelde redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen, indien en voor zover deze door de benadeelde zijn gemaakt, of, zo deze zijn gemaakt door de verzekeraar, zij onder deze bepaling zouden vallen, indien zij door de benadeelde zouden zijn gemaakt (vgl: HR 26-09-2003., ECLI:NL:PHR:2003:AI0894 r.o. 3.3.3 (Sterpolis/Amicon); Gerechtshof Amsterdam 3 november 2020 ECLI:NL:GHAMS:2020:2932 r.o.3.19).
2.26.
[gedaagden] heeft in haar conclusie van antwoord aangevoerd dat iedere specificatie van de expertisekosten ontbreekt. Univé heeft echter voor de mondelinge behandeling alsnog de facturen van de expertises overgelegd waarvan vergoeding wordt gevraagd, voorzien van een kostenspecificatie. [gedaagden] heeft op dit punt verder geen verweer meer gevoerd. [gedaagden] voert aan dat de kosten van een dubbele expertise, zowel door [deskundige] als door [naam 2] , niet voor vergoeding in aanmerking komen. Er is, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [gedaagden] , daarmee onnodig tweemaal kosten gemaakt om de schade vast te stellen, wat kennelijk enkel te wijten is aan een debat tussen Univé en [naam 1] over de hoogte van de verzekeringsuitkering. De rechtbank overweegt dat het door [naam 1] inschakelen van één expert om de schade te begroten bij een brand in een woonhuis redelijk is en dat ook de hoogte van de kosten van [deskundige] , van in totaal € 28.774,20 redelijk is, mede gelet op de omvang van de door de brand getroffen woning en inboedel en van de brandschade zoals omschreven in r.o. 2.21. en de in het eerste rapport van [naam 2] (zie r.o. 2.3.) genoemde complexiteit van de schade aan de opstal. [gedaagden] heeft na overlegging van de facturen geen verweer (meer) gevoerd tegen de hoogte van die kosten. De daarnaast nog gevorderde kosten voor de tweede, niet door [naam 1] zelf maar door Univé ingeschakelde expert, [naam 2] , voldoen echter niet zonder meer aan de ‘dubbele redelijkheidstoets’ van artikel 6:96 lid 2. Niet onderbouwd is waarom twee expertises over de hoogte van de schade nodig waren, anders dan om het debat daarover tussen [naam 1] en Univé in het kader van de verzekeringsovereenkomst te beslechten. Univé heeft niet onderbouwd waarom de dubbele kosten voor de schadevaststelling, de kosten van [naam 2] naast die van [deskundige] , in dit geval nog als redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW kunnen worden gezien die, indien zij door [naam 1] zouden zijn gemaakt, voor vergoeding in aanmerking komen. Dit had, mede gelet op het verweer van [gedaagden] , wel van haar verwacht mogen worden. De enkele door Univé aangevoerde omstandigheid dat [naam 1] op grond van de verzekeringspolis en op grond van het bepaalde in artikel 7:959 BW in haar verhouding met Univé recht had op een contra-expertise, betekent niet dat die kosten redelijk zijn voor het vaststellen van de door [gedaagden] veroorzaakte schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De conclusie is dat de vordering van vergoeding van de kosten van [naam 2] onvoldoende is onderbouwd en niet toewijsbaar is.
2.27.
[gedaagden] voert verder aan dat het onnodig is dat er twee rapporten door EMN/CED zijn opgemaakt over de oorzaak van de brand. Zij stelt dat óf de kosten van het eerste rapport van EMN/CED óf die van het tweede onnodig zijn gemaakt en dat de kosten daardoor onredelijk hoog zijn geworden. De rechtbank overweegt dat nu Univé voor de drie facturen voor het onderzoek door EMN/CED van in totaal € 4.243,19 van [gedaagden] slechts een vergoeding van € 1.515,89 vordert, zij kennelijk geen volledige vergoeding van de kosten van beide rapporten vordert. Het bedrag van € 1.515,89 voor het vaststellen van de oorzaak van de brand, waarvan geen geschilpunt is dat dat nodig was voor beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag, voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW.
2.28.
Ten slotte voert [gedaagden] nog aan dat Univé heeft miskent dat verzekeraars bij forse brandschades altijd onderzoek naar de oorzaak plegen te doen, zodat de kosten niet alleen zijn gemaakt om de aansprakelijkheid van [gedaagden] vast te stellen maar óók om de nakoming van de verzekeringsovereenkomst te beoordelen. De omstandigheid dat Univé het onderzoek naar de schadeomvang en de oorzaak van de brand ook kon gebruiken bij de beoordeling van haar uitkeringsplicht uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst doet er echter niet aan af dat dit redelijke kosten zijn om schade en aansprakelijkheid vast te stellen, die, zoals niet is betwist, indien zij door [naam 1] zelf zouden zijn gemaakt gelet op het bepaalde in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op het in r.o. 2.25 weergegeven uitgangspunt en de achterliggende gedachte dat het verhaalsrecht van de verzekeraar er (mede) toe strekt te voorkomen dat degene die schade heeft veroorzaakt, aan zijn verplichting tot vergoeding van de schade ontkomt en ervan profiteert dat de door hem veroorzaakte schade wordt vergoed door de verzekeraar van degene die de schade heeft geleden (Gerechtshof Amsterdam 3 november 2020 r.o.3.19 ECLI:NL:GHAMS:2020:2932) en nu daartegen verder geen verweer is gevoerd komt deze post behoudens het verzoek tot matiging voor toewijzing in aanmerking.
Deskundigenonderzoek
2.29.
Geen van partijen acht het inwinnen van een deskundigenbericht zinvol. Gelet op wat hiervoor is overwogen en beslist ziet de rechtbank daar vooralsnog ook geen reden toe.
Beroep op matiging
2.30.
In het tussenvonnis is bepaald dat Univé in de gelegenheid werd gesteld haar schade nader te onderbouwen, waarop [gedaagden] mocht reageren. In haar ‘antwoord conclusie na tussenvonnis’ van 9 juni 2021 heeft [gedaagden] echter ook haar verzoek tot matiging (nader) onderbouwd. Zoals reeds in het rolbericht van 11 augustus 2021 is aangekondigd, wordt Univé in de gelegenheid gesteld daarop nog te reageren.
Conclusie
2.31.
Resumerend zijn de vorderingen van Univé, behoudens het beroep op matiging, voor de volgende bedragen toewijsbaar: inboedel: € 84.333,34; vervangende woonruimte: € 0,00; opruim- en bereddingskosten: € 52.515,05; expertisekosten: (€ 28.774,20 + € 1.515,89 =) € 30.290,09.
2.32.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor uitlatingen aan de zijde van Univé over hetgeen is overwogen in r.o. 2.15 en 2.30. Iedere verdere beslissing, waaronder de verdere beoordeling van de opstalschade en de gevorderde kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, zal in afwachting daarvan, worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 november 2021voor het nemen van een akte door Univé over hetgeen is vermeld onder 2.15 en 2.30,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.