In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een melkrundveehouderij. De rechtbank oordeelde dat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op het beroep van belanghebbende particulieren, ondanks dat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het besluitonderdeel 'natuur'. Dit oordeel is gebaseerd op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 januari 2021, waarin werd gesteld dat de inspraakprocedure en het beroep in rechte verschillende doelen dienen. De rechtbank concludeerde dat het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep van particulieren die niet hebben deelgenomen aan de inspraakprocedure in strijd zou zijn met het Verdrag van Aarhus, dat een ruime toegang tot de rechter waarborgt.
De rechtbank behandelde ook de inhoudelijke aspecten van de omgevingsvergunning. De derde-partij had een vergunning aangevraagd voor de uitbreiding van zijn veehouderij, maar eisers, die nabij de veehouderij wonen, vreesden voor aantasting van hun woon- en leefklimaat. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat de derde-partij over voldoende grond beschikte om de dieren te voeden en de uitbreiding niet in strijd was met de omgevingsverordening. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eisers over geluid- en lichthinder, omdat het geluidonderzoek aantoonde dat de geluidbelasting binnen de geldende normen viel en de vergunning voorschriften bevatte om lichthinder te beperken.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de melkrundveehouderij in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van agrarische bedrijven en de rechten van omwonenden.