ECLI:NL:RBGEL:2022:1434

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2579 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie met onzorgvuldig onderzoek door verzekeringsarts

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd op 21 maart 2022, staat de WIA-uitkering van eiseres A centraal. Eiseres, die als callcenter medewerker werkte, heeft zich in 2015 ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft in 2020 vastgesteld dat eiseres 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, maar heeft later, na bezwaar van haar ex-werkgever, haar arbeidsongeschiktheid herzien naar 27,35%. Dit leidde tot beëindiging van haar WIA-uitkering per 3 april 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig is geweest, met name omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de herbeoordeling uitvoerde, niet voldoende onderbouwd heeft waarom hij tot een andere conclusie komt dan eerdere verzekeringsartsen die wel lichamelijk onderzoek hebben verricht. De rechtbank vindt het niet overtuigend dat de verzekeringsarts zonder lichamelijk onderzoek tot aanzienlijk minder beperkingen komt, terwijl de medische situatie van eiseres niet wezenlijk is veranderd. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldig onderzoek en geeft het Uwv de gelegenheid om het gebrek te herstellen door middel van aanvullend medisch onderzoek.

De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor het Uwv om het gebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. Eiseres heeft de mogelijkheid om te reageren op de herstelpoging van het Uwv. De uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, met mr. Y.A.J. van Egmond als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: 21/2579

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres,

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
En
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: G.A. Tellinga).

Procesverloop

Met het besluit van 2 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv bij een herbeoordeling vastgesteld dat eiseres 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wijzigt niet.
De ex-werkgever van eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 2 februari 2021 heeft het Uwv aan de ex-werkgever en aan eiseres de voorgenomen beslissing op bezwaar bekend gemaakt, waarin is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt naar 27,35%.
Eiseres heeft haar zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 15 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de
ex-werkgever gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. De arbeidsongeschiktheid van eiseres is bepaald op 27,35%. Dit is minder dan 35% en daarmee wordt haar WIA-uitkering beëindigd per 3 april 2021.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet deze tussenuitspraak zonder zitting en geeft daarbij toepassing aan artikel 8:80b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiseres werkte als callcenter medewerker. Zij heeft zich op 17 april 2015 wegens lichamelijke en psychische klachten ziekgemeld voor dit werk. Per einde wachttijd is beoordeeld dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is.
De ex-werkgever heeft het Uwv verzocht om te onderzoeken of er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 80 tot 100% en eiseres per 29 november 2018 in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering. Omdat verbetering van haar mogelijkheden werd verwacht is de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam, aldus het Uwv.
De ex-werkgever heeft op 11 december 2019 opnieuw verzocht om de IVA-aanspraken van eiseres te beoordelen.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft eiseres onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 11 december 2019. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft met de FML geen functies kunnen duiden. Eiseres is daarom nog steeds volledig arbeidsongeschikt. Omdat de functionele mogelijkheden op de lange termijn nog aanzienlijk kunnen toenemen, is eiseres volgens het Uwv niet duurzaam arbeidsongeschikt.
De ex-werkgever heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is een deel van de aangenomen beperkingen niet medisch objectiveerbaar. Hij heeft de FML daarom aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de aangepaste FML drie geschikte functies kunnen duiden. Op basis van de middelste functie is eiseres 27,53% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft het voorgenomen besluit op bezwaar bekend gemaakt aan de ex-werkgever en aan eiseres. Eiseres heeft haar zienswijze kenbaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op de zienswijze gereageerd en geen reden gezien om de beoordeling aan te passen. Het Uwv heeft hierop het bestreden besluit genomen.

Wat eiseres vindt

Eiseres is het niet met het Uwv eens. Zij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen lichamelijk onderzoek is geweest, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel de fysieke beperkingen heeft aangepast in de FML. Daarnaast zijn bij eerdere onderzoeken van de verzekeringsartsen van het Uwv wel beperkingen aangenomen voor de fysieke klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar medische informatie opgevraagd bij de psychiater, maar heeft geen informatie ingewonnen over de lichamelijke klachten van eiseres. Daarnaast zijn de beperkingen voor haar psychische gesteldheid onderschat en is er aanleiding voor een urenbeperking. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep een huisartsenjournaal en een medicatieoverzicht toegezonden.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het Uwv terecht stelt dat eiseres voor 27,35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 11 december 2019 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Het medische onderzoek

Voorafgaand aan de huidige beoordeling zijn er eerdere beoordelingen geweest. Zowel op 7 februari 2017 (einde wachttijd) als op 15 november 2018 is eiseres op het spreekuur gezien door een verzekeringsarts. Beide verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen en psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Ze zijn uitgegaan van nekpijn, fibromyalgie en een posttraumatische stress stoornis. De functionele mogelijkheden van eiseres hebben ze in een FML neergelegd, met beperkingen in alle rubrieken.
Voor de huidige beoordeling heeft eiseres op 11 juni 2020 telefonisch gesproken met de verzekeringsarts. Uit het rapport van deze verzekeringsarts blijkt dat eiseres ten opzichte van de voorgaande beoordeling onveranderd psychische beperkingen heeft. Ook is eiseres nog steeds beperkt voor zware fysieke belasting, hand- en vingergebruik en andere dynamische en statische houdingen. Een urenbeperking is nodig op basis van energetische en preventieve gronden, aldus deze verzekeringsarts.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 8 januari 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft hij eiseres gezien en gesproken op een spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in de beschikbare medische informatie onvoldoende onderbouwing voor het in stand laten van alle fysieke beperkingen en de urenbeperking. Hij gaat wel uit van een beperkte psychische belastbaarheid in het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder dat duurzaamheid van deze beperkingen niet aan de orde is, omdat eiseres in behandeling is voor haar psychische klachten en er geleidelijk verbetering optreedt.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 12 april 2021 toegelicht dat volgens hem een lichamelijk onderzoek niet van toegevoegde waarde was. Eiseres heeft nadat de diagnose fibromyalgie is gesteld in 2012 geen gerichte behandeling gehad en er zijn ook geen aanwijzingen dat eiseres specifieke onderliggende anatomische of fysiologische afwijkingen heeft. Daarnaast was haar klachtenpresentatie tijdens het spreekuur weinig specifiek. Omdat een behandeling ontbreekt, is er geen reden om aanvullende informatie op te vragen. Vanwege het ontbreken van specifieke afwijkingen is er volgens hem geen grond om alle eerdere fysieke beperkingen in stand te laten. Ook ziet hij geen aanleiding voor een urenbeperking: de psychische behandeling is niet dusdanig intensief, dat eiseres hersteltijd nodig heeft. Evenmin is eiseres door de behandeling verminderd beschikbaar. Ook ontbreekt er volgens hem een reden om op preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen.
Eiseres heeft in beroep een medicatieoverzicht en huisartsenjournaal opgestuurd. Hierover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 januari 2022 gesteld dat de medicatie op basis waarvan eiseres extra beperkingen aanvoert pas na de datum in geding is voorgeschreven. Daarnaast geeft deze medicatie geen reden om verdergaande beperkingen aan te nemen, vanwege de lage dosering en de omstandigheid dat bijwerkingen zich vaak vooral in het begin van het gebruik voordoen. Over het huisartsenjournaal stelt hij dat het geen medisch objectiveerbare informatie bevat waaruit beperkingen in hand- en vingergebruik blijken. Volgens hem gaat het om door eiseres ervaren klachten, zonder duidelijke afwijkingen.

Wat de rechtbank vindt

Voor de rechtbank is niet zonder meer te volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zonder dat hij een lichamelijk onderzoek heeft verricht, tot aanzienlijk minder beperkingen komt dan de andere verzekeringsartsen die eiseres eerder hebben gezien en haar wel lichamelijk hebben onderzocht. Van betekenis daarbij is dat uit het dossier niet naar voren komt dat de medische situatie van eiseres sindsdien noemenswaardig is gewijzigd. Voor de rechtbank is niet inzichtelijk wat maakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor een vergelijkbaar medisch beeld tot een substantieel andere weging komt, terwijl hij, anders dan zijn voorgangers, geen lichamelijk onderzoek heeft verricht. Zijn uitleg dat voor de eerdere fysieke beperkingen en de duurbelastbaarheid maar zeer beperkt een medisch objectiveerbare onderbouwing beschikbaar is, overtuigt de rechtbank in het licht van de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen van het Uwv niet. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook toelicht waarom een lichamelijk onderzoek niet van toegevoegde waarde is, kan de rechtbank er niet aan voorbijgaan dat bij een eerdere beoordeling wel lichamelijk onderzoek is gedaan en fysieke beperkingen zijn aangenomen, terwijl juist nu zonder dit onderzoek de fysieke beperkingen aanzienlijk zijn gewijzigd.
Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit daarom niet op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Om het gebrek te herstellen is een aanvullend medisch onderzoek naar de klachten en beperkingen van eiseres per 3 april 2021 nodig, waarbij een fysiek spreekuurcontact met een lichamelijk onderzoek niet kan ontbreken.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op
zes wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen
twee wekente reageren op de herstelpoging van het Uwv. De rechtbank zal na de reacties van partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat met instemming van partijen een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan zonder een zitting.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het Uwv op binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.A.J. van Egmond, griffier op
De tussenuitspraak is aan partijen toegezonden op:
En wordt binnen een week na deze datum openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.