ECLI:NL:RBGEL:2022:2061

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/05/393070 / ES RK 21-361
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijking van de hofnorm bij vaststelling van partneralimentatie door verblijf in zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om partneralimentatie na echtscheiding. De man, verblijvende in een zorginstelling, verzocht de rechtbank om een maandelijkse bijdrage van € 1.002,09 van de vrouw. De vrouw betwistte de noodzaak van dit bedrag en stelde dat de hofnorm, die normaal gebruikt wordt voor het vaststellen van de huwelijksgerelateerde behoefte, in dit geval niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de man door zijn verblijf in de zorginstelling minder kosten maakt dan tijdens het huwelijk, waardoor de hofnorm niet als uitgangspunt kon dienen. De rechtbank heeft de behoefte van de man vastgesteld op € 812,57 per maand, rekening houdend met zijn eigen bijdrage voor de zorg en zijn inkomen. Aangezien het netto inkomen van de man hoger was dan de vastgestelde behoefte, werd het verzoek om partneralimentatie afgewezen. De rechtbank sprak de echtscheiding uit en bepaalde dat partijen hun huwelijkse voorwaarden moesten afwikkelen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/393070 / ES RK 21-361
Datum uitspraak: 20 april 2022
beschikking echtscheiding
in de zaak van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B. Molenaar te Wijchen,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende in de instelling van Pro Persona te [plaatsnaam] ,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.
Het verloop van de procedure
1.1. Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 7 september 2021;
- het exploot van betekening d.d. 8 september 2021;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 15 oktober 2021;
- het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 10 december 2021;
- het F9-formulier met bijlage van de man van 3 februari 2022;
- de akte van repliek, ingekomen op 11 februari 2022;
- de conclusie van dupliek, ingekomen op 3 maart 2022;
- het F9-formulier van de vrouw, ingekomen op 7 maart 2022;
- het F9-formulier van de man, ingekomen op 8 maart 2022;
- de akte uitlating producties door de vrouw, ingekomen op 23 maart 2022.
1.2. Partijen hebben ermee ingestemd dat de zaak schriftelijk wordt afgedaan, zodat er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 25 november 2021 (zaakgegevens: C/05/394826 / FA RK 21-3473) is het verzoek van de man om partneralimentatie afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank wonen.
3.2.
Partijen zijn het eens over, althans er is geen verweer gevoerd tegen:
  • de duurzame ontwrichting van het huwelijk zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken;
  • het bevel om over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
De rechtbank zal zo beslissen.
3.3.
Partijen zijn het niet eens over het verzoek van de man om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna: de partneralimentatie). Dit onderwerp komt hierna aan de orde.
3.4.
De man vraagt de rechtbank te beslissen dat de vrouw een bedrag van € 1.002,09 per maand aan partneralimentatie aan hem gaat betalen, vanaf de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Hij is van mening dat hij het verzochte bedrag nodig heeft voor de kosten van levensonderhoud en dat de vrouw dit bedrag kan betalen.
3.5.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij vindt dat het verzochte bedrag niet nodig is. Daarbij komt dat zij dit bedrag ook niet kan betalen.
De huwelijksgerelateerde behoefte
3.6.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de man nodig heeft om zijn kosten te kunnen betalen. Dat wordt de behoefte genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank gewoonlijk niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de man moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de man daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de huwelijksgerelateerde behoefte genoemd.
3.7.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de zogeheten hofnorm. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals zij gewend waren tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden per persoon duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten immers niet meer met een ander delen. Daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
3.8.
De vrouw heeft aangevoerd dat in dit geval de hofnorm niet kan worden gebruikt om de huwelijksgerelateerde behoefte vast te stellen. De man is namelijk vanaf november 2021 opgenomen in een zorginstelling waar hij slechts een eigen bijdrage betaalt. De zorg wordt verleend vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) en naar de rechtbank begrijpt is niet de verwachting dat de man nog uit de instelling zal vertrekken (hij lijdt aan Alzheimer). De man betaalt daar een beperkte bijdrage voor, maar daarmee is er al in zijn behoefte voorzien, of in elk geval heeft de man niet aangetoond welke aanvullende kosten hij nog heeft. Hiermee is de situatie van de man zo afwijkend dat de hofnorm volgens de vrouw niet bruikbaar is. De man bestrijdt dit.
3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank, die zich daarin gesteund ziet door de ontwikkeling in de jurisprudentie, kan in beginsel worden uitgegaan van de hofnorm. Dat is anders als sprake is van feiten en omstandigheden die in het onderhavige geval maken dat de hofnorm geen goede indicatie voor de behoefte geeft. De vrouw moet uitleggen waarom er volgens haar van de hofnorm moet worden afgeweken. De vrouw heeft dit gedaan. Zij heeft voldoende onderbouwd dat de welstand die partijen tijdens het huwelijk hadden niet meer passend is, omdat de man in een zorginstelling verblijft. Zijn woonsituatie is nu dus heel anders en de man maakt door zijn verblijf in de instelling veel minder kosten dan tijdens het huwelijk. De man heeft gelet op de motivering van de vrouw onvoldoende onderbouwd waarom de hofnorm wel als uitgangspunt zou moeten gelden. De man heeft bijvoorbeeld geen inzage gegeven in de kosten die hij sinds november 2021 nog maakt voor zijn levensonderhoud. Daarmee heeft hij niet voldoende bestreden dat de zorg op grond van de Wlz naast wonen ook bijvoorbeeld eten en drinken omvat. Omdat niet is gebleken dat de man daarvoor nog kosten maakt naast de eigen bijdrage, is de hofnorm in dit geval geen goed uitgangspunt voor de vaststelling van zijn behoefte. De rechtbank zal daarom zelf de behoefte vaststellen op basis van de overgelegde gegevens.
3.10.
Daarbij overweegt de rechtbank als eerste dat de man in de instelling 24-uurs zorg ontvangt en dat er in zijn woonlasten is voorzien. Voor zijn verblijf en de zorg betaalt de man een eigen bijdrage die door het CAK vanaf 1 januari 2022 is vastgesteld op € 432,89 per maand. Die bijdrage is nog vastgesteld op basis van een verzamelinkomen met het inkomen van de vrouw. Dat betekent dat de eigen bijdrage na inschrijving van de echtscheiding waarschijnlijk lager is, als deze alleen op het inkomen van de man wordt berekend. De man heeft immers een lager inkomen dan de vrouw. Voor nu gaat de rechtbank wel uit van de vastgestelde bijdrage van € 432,89 per maand. Uit deze eigen bijdrage krijgt de man voor zover de rechtbank kan vaststellen in ieder geval: inwoning, eten en drinken en ook heeft de man geen aanvullende kosten voor gas, water en elektriciteit. Wel heeft de man nog kosten voor: telefonie, kleding, wassen, boodschappen (zoals verzorgingsproducten), premie voor de zorgverzekering en kapper. De man heeft niet onderbouwd welke kosten hij daarvoor maakt. Dit had wel op zijn weg gelegen door bijvoorbeeld bankafschriften over te leggen. De rechtbank sluit voor de behoefte daarom aan bij de bijstandsnorm voor mensen die in een inrichting verblijven. Die is € 345,68, inclusief 5% vakantietoeslag en wordt vermeerderd met € 34 voor de premie Zorgverzekeringswet. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de hiervoor genoemde eigen bijdrage van het CAK zodat de behoefte van de man € 812,57 (€ 345,68 + € 34 + € 432,89) netto per maand is.
De behoeftigheid
3.11.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de man redelijkerwijs in staat is om zelf in dat bedrag (€ 812,57) te voorzien. Alleen als de man daar niet toe in staat is, is hij behoeftig.
3.12.
De man ontvangt een AOW-uitkering voor een alleenstaande van € 1.316,77 bruto per maand. Daarnaast ontvangt hij een pensioenuitkering van € 139,34 bruto per maand. De man heeft een totaal bruto inkomen van € 1.456,11 per maand. Daarvan houdt de man netto € 1.221 per maand over.
Dat inkomen is meer dan de behoefte, dus is er geen behoefte aan een bijdrage van de vrouw. De rechtbank wijst daarom het verzoek om partneralimentatie af.
De proceskosten
3.13.
Omdat partijen echtgenoten zijn worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats] ;
4.2.
beveelt dat de partijen met elkaar overgaan tot afwikkeling van de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden;
4.3.
bepaalt dat de onder 4.2 genoemde beslissing uitvoerbaar is bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.5.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Gerwen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.