ECLI:NL:RBGEL:2022:2184

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/05/392954 / HA ZA 21-455
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording na volmacht financieel beheer; niet-ontvankelijkheid eiser wegens bewindstelling

In deze zaak vorderde eiser, die onder bewind was gesteld, dat gedaagde rekening en verantwoording zou afleggen over gelden die zij met een verleende volmacht had overgeschreven naar haar eigen bankrekening. Eiser was gehuwd met de zus van gedaagde, die hem en zijn echtgenote had geholpen met financieel beheer. Na het overlijden van zijn echtgenote en de daaropvolgende bewindstelling, stelde eiser gedaagde aansprakelijk voor het niet afleggen van verantwoording. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de bewindvoerder als formele procespartij moest optreden. De rechtbank oordeelde dat, gezien de bewindstelling, eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering. De rechtbank verklaarde dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in en buiten rechte, en dat eiser niet had aangetoond dat de bewindvoerder instemde met het overnemen van de zaak. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.435,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [woonplaats]
zaaknummer / rolnummer: C/05/392954 / HA ZA 21-455
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.O.C.A. van Schravendijk te [woonplaats] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G. Altena te [woonplaats] .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 december 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was gehuwd met [echtgenote] (verder [echtgenote] ) tot haar overlijden op 4 november 2020. [echtgenote] was de zus van [gedaagde] .
2.2.
Medio januari 2017 heeft [echtgenote] [gedaagde] gevraagd om [eiser] en [echtgenote] (verder samen: [eiser] c.s.) te helpen bij het beheer van hun financiën. [eiser] c.s. heeft [gedaagde] vanaf 6 april 2019 volmacht gegeven voor het verzorgen van de dagelijkse financiën en alle daarbij behorende noodzakelijke handelingen. De afspraken daarover zijn neergelegd in een contract van die datum. Daarin staat dat bij de volmachtverlening ook een toezichthouder wordt benoemd, [toezichthouder] en dat [gedaagde] jaarlijks rekening en verantwoording aflegt aan die toezichthouder en desgevraagd ook aan [eiser] c.s.
2.3.
Bij beschikking van 14 april 2021 zijn de goederen van [eiser] onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van [bewindvoerder] (verder de bewindvoerder) als bewindvoerder.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat- bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot alle gelden die door [gedaagde] met gebruikmaking van de haar verleende volmacht zijn overgeschreven naar haar eigen bankrekening of die van haar echtgenoot, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Als meest verstrekkende verweer verzoekt [gedaagde] [eiser] niet ontvankelijk te verklaren omdat hij onder bewind staat en niet hij, maar de bewindvoerder als formele procespartij dient op te treden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 1:441 BW is bepaald dat tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt. Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een eventueel geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende [1] . Anders dan [eiser] aanvoert is het onderhavige geding ook een geding dat de onder bewind staande goederen van [eiser] betreft, nu daarin wordt gevorderd dat [gedaagde] rekening en verantwoording aflegt over de gelden van [eiser] c.s.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] niet in persoon verschenen. Zijn advocaat heeft toen verklaard dat hij geen contact meer met [eiser] heeft kunnen krijgen en dat hij zich niet voldoende geïnstrueerd achtte om ter zitting namens hem het woord te kunnen doen. Desgevraagd kon de advocaat evenmin verklaren of de bewindvoerder er mee instemde de zaak als formele procespartij over te nemen. Daartoe was de advocaat, zo verklaarde hij, niet door de bewindvoerder geïnstrueerd.
4.3.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aangezien,
  • de goederen van [eiser] onder bewind zijn gesteld,
  • dit geding de onder bewind staande goederen van [eiser] betreft,
  • daarom niet [eiser] maar de bewindvoerder als formele procespartij dient op te treden en
  • niet gebleken is dat de bewindvoerder de zaak als partij wil overnemen.
[eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
4.4.
De overige verweren van [gedaagde] blijven daarom onbesproken.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.

Voetnoten

1.HR7 maart 2014 ECLI:NL:2014:525 rov.3.3.2. vgl HR 30 juni 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA6341