ECLI:NL:RBGEL:2022:2291

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1902 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over IVA-uitkering en motiveringsgebrek bij UWV-besluit

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 4 mei 2022, wordt de zaak behandeld van eiser A, die een beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het UWV. Eiser, die als senior intelligence bij de Nationale Politie werkte, heeft zich op 11 oktober 2017 ziekgemeld en ontving een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 100%. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit ongegrond, wat leidde tot deze rechtszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een motiveringsgebrek is in het besluit van het UWV, met name over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiser. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen van eiser niet duurzaam zijn, ondanks dat eiser geen verdere behandeling meer ondergaat en er geen indicatie is voor verbetering van zijn situatie. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het motiveringsgebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1902

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. O.W.G. van Petegem),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder

(gemachtigde: J. Marquenie).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Nationale Politie, uit Den Haag,
(gemachtigde: I. Ӧzkan).

Procesverloop

Met het besluit van 27 augustus 2020 heeft het UWV aan eiser een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 100%.
Met het besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgever van eiser heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn ex-werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van de ex-werkgever van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak geen medische informatie vermelden, maar alleen in algemene termen de medische situatie van eiser beschrijven.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als senior intelligence (informantenrunner) bij de Nationale Politie. Hij heeft zich op 11 oktober 2017 ziekgemeld voor dit werk. De periode van loondoorbetaling is door de werkgever vrijwillig verlengd.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 12 april 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV geen verdiencapaciteit kunnen vaststellen, omdat hij door de combinatie van de beperkingen van eiser geen functies kon duiden. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daardoor vastgesteld op 100%. Daarom krijgt eiser per 12 april 2020 een WIA-uitkering.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiser gekeken en geen reden gezien om van de eerdere beoordeling af te wijken. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

5. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten).

Waarover het gaat in deze zaak

6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten moet worden beoordeeld of de arbeidsongeschiktheid van eiser ook duurzaam is, zodat hij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten). De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 12 april 2020.
7. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] gaat het bij de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid om een inschatting van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
9. Eiser voert aan dat hij niet meer onder behandeling is en er ook geen verdere behandeling is geïndiceerd. In de informatie van zijn behandelaar staat volgens eiser inderdaad een advies voor een behandeling. Deze behandeling is in december 2019 al beëindigd. De conclusie was dat er sprake was van het behalen van behandeldoelen, met het behoud van restklachten. Daarnaast werd er geen verdere behandeling geïndiceerd. Volgens eiser kan, nu blijkt dat geen behandeling meer is geïndiceerd, de conclusie worden getrokken dat eiser al op de datum in geding uitbehandeld was. Daarom moet hij sindsdien duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht. Voor zover er nog behandeling mogelijk is, is deze niet gericht op vermindering van de medische beperkingen, maar op stabilisatie en acceptatie van de huidige duurzame beperkingen.
10. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiser vanwege de aanwezige medische problemen beperkingen heeft in het functioneren. Zij rapporteert dat zij op medische gronden niet kan stellen dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Zij heeft daarom een FML opgesteld en hierin zijn beperkingen opgenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De verzekeringsarts rapporteert vervolgens dat de medische situatie naar verwachting op lange termijn in belangrijke mate zal verbeteren. Met verdere, reeds eerder geïndiceerde, behandeling acht zij verbetering haalbaar.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 18 januari en
22 februari 2021 aangegeven dat geen sprake is van duurzaamheid van de beperkingen. Uit de informatie van de behandelaar blijkt – anders dan waar de verzekeringsarts vanuit ging – dat een adequate behandeling gevolgd is waarbij alle doelen zijn behaald en dat geen verdere behandeling is geïndiceerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de hoorzitting geen aanwijzingen dat er nog sprake is van de aanmerkelijke klachten die eiser had ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsarts. Hij heeft zelf ook geen duidelijke specifieke functiestoornissen bij eiser waargenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt daarom tot de conclusie dat feitelijk sprake is van een aanzienlijke verbetering van het toestandsbeeld. Hij ziet daarom geen reden om de beperkingen per 12 april 2020 duurzaam te achten.
12. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is eiser gelet op de voorgeschiedenis wel duurzaam aangewezen op niet stresserende werkzaamheden, met beperkingen ten aanzien van fysiek belastende aspecten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat indien rekening wordt gehouden met de kwalitatieve beperkingen hij geen (duurzame) indicatie voor een aanvullende urenbeperking onderkent. Hij schrijft vervolgens dat eiser belastbaar was conform de FML, maar dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn.
13. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 18 mei 2021 aangevuld dat eiser in plaats van het advies van verdere behandeling op te volgen, de voorkeur heeft gegeven aan rust. Die rust en ruimte hebben volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep feitelijk een verbetering van zijn belastbaarheid opgeleverd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat indien eiser onveranderd forse klachten en beperkingen claimt, verdere behandeling is geïndiceerd.
14. De rechtbank kan om meerdere redenen de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid niet volgen. Gelet op de motivering die is aangehaald in rechtsoverweging 12 is het onvoldoende duidelijk of de beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren en de fysieke beperkingen wel of niet duurzaam worden geacht. Wanneer een aanzienlijk deel van de beperkingen als duurzaam wordt aangemerkt, dient volgens vaste rechtspraak [2] ook beoordeeld te worden of die beperkingen op zichzelf tot een IVA kunnen leiden. Ten tweede moeten verzekeringsartsen volgens vaste rechtspraak de inschatting van de herstelkansen baseren op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van eiser voor zover die betrekking hebben op de medische situatie op de datum in geding. De behandeling van eiser was al afgerond vóór de datum in geding en er is in beginsel geen behandeling meer geïndiceerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert zich op de feitelijke verbetering van eisers toestand die hij na de datum in geding bij eiser heeft waargenomen. Het is niet duidelijk hoe dit betrekking heeft op de medische situatie op de datum in geding. Ook begrijpt de rechtbank niet goed wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bedoelt met zijn opmerking dat er wel verdere behandeling is geïndiceerd als eiser onveranderd forse klachten en beperkingen claimt. Ten slotte vindt de rechtbank het opmerkelijk dat, hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanzienlijke verbetering bij eiser waarneemt, hij alle door de verzekeringsarts gestelde beperkingen in stand laat.

Conclusie en vervolg

15. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit dus niet op een deugdelijke motivering.
16. Om een finale beslechting van het geschil mogelijk te maken, ziet de rechtbank, met toepassing van artikel 8:51a van de Awb, aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. Het UWV kan het gebrek herstellen met een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom er in het geval van eiser geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Daarbij dient de motivering te zijn toegespitst op de persoon en de medische situatie van eiser op de datum in geding.
17. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
18. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
19. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en derde-belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op deze herstelpoging. De rechtbank zal na de reacties van partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat met instemming van partijen een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan zonder een zitting.
20. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het UWV op binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het motiveringsgebrek te herstellen;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak het motiveringsgebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan op 4 mei 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
de rechter is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen
griffier
rechter
De tussenuitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
2.Uitspraak van de CRvB, 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2519.