ECLI:NL:RBGEL:2022:2369

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 634
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalige procesoperator, en het UWV over de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser had zich ziekgemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten en ontving een WIA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft echter vastgesteld dat eiser per 14 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de medische situatie van eiser beoordeeld aan de hand van rapporten van artsen en arbeidsdeskundigen. Eiser voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn recht op een eerlijke rechtsgang was geschonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV de medische rapporten zorgvuldig had opgesteld en dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen. Eiser had geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn standpunt kon onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser per 14 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de beëindiging van de WIA-uitkering ongedaan te maken. De rechtbank wees ook het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat hij niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zelf medische stukken aan te leveren. De uitspraak werd gedaan door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier C. Deve.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/634

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser,

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: J. Marquenie).

Procesverloop

Met het besluit van 13 maart 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en de WIA-uitkering wordt beëindigd met ingang van 14 mei 2020.
Bij besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

1. Eiser werkte als procesoperator. Zijn dienstverband liep van 7 februari 2017 tot 1 juli 2017. Hij heeft zich per 30 mei 2017 ziekgemeld wegens psychische en lichamelijke klachten en heeft een Ziektewet-uitkering ontvangen. Per het einde van de wachttijd heeft hij een WIA-uitkering gehad. Deze uitkering was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% op arbeidskundige gronden. Op 7 november 2019 heeft hij verzocht om een IVA-uitkering. Op 20 november 2019 heeft hij aan het UWV doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie is gewijzigd. Vervolgens heeft het UWV een onderzoek gedaan naar zijn arbeidsongeschiktheid.
2. Een arts [1] van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser in deze functies gemiddeld 76,39% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het UWV geen WIA-uitkering meer krijgen.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele wijzigingen aangebracht in de functies waarop de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gebaseerd. Op basis van de middelste van de nieuwe functies is de mate van arbeidsongeschiktheid 24,23%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

4. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet tijdens een spreekuur heeft gezien en onderzocht. Daarnaast stelt eiser dat artikel 6 van het EVRM is geschonden. Volgens hem was in bezwaar geen sprake van een “fair trial” en “equality of arms”. Hij verzoekt de rechtbank om een onafhankelijk deskundige in te schakelen en verwijst in dat verband naar het arrest Korosec.

Waarover het gaat in deze zaak

5. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 14 mei 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

6. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van artsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.

De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen

7. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. De arts heeft voor volledigheid van het onderzoek nieuwe informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. De huisarts heeft informatie meegestuurd van de psycholoog en anesthesioloog. Aan de hand van de anamnese, het lichamelijk onderzoek en de informatie van de behandelaars heeft de arts beperkingen aangenomen. Hij heeft beschreven dat er beperkingen zijn ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De arts heeft ook beperkingen aangenomen voor de dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in haar rapport van 13 oktober 2020 heroverwogen. Zij heeft het dossier en de informatie van de behandelaars bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert dat de aangenomen beperkingen door de arts in voldoende mate rekening houden met de medisch geobjectiveerde klachten van eiser.
9. Volgens artikel 3 lid 2 van het Schattingsbesluit onderzoekt de verzekeringsarts of er sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische functie.
10. De rechtbank merkt allereerst op dat het primair verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet is verricht door een geregistreerde verzekeringsarts, maar door een arts. In de uitspraak van 23 juni 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitgangspunten neergelegd voor een zorgvuldig onderzoek. [2] Uit deze uitspraak blijkt dat in sommige gevallen de verzekeringsarts bezwaar en beroep verplicht is om een spreekuur te verrichten. Dit is het geval indien de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep mag in een dergelijke situatie enkel afzien van een spreekuurcontact indien voldoende gemotiveerd kan worden dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft -met name- in het aanvullend rapport van 5 maart 2022 gemotiveerd waarom er is afgezien van een spreekuurcontact. Hij heeft beschreven dat de arts de beschikbare medische gegevens uit eerdere beoordelingen door het UWV en van de behandelend artsen op een juiste manier in aanmerking heeft genomen, een ruime anamnese heeft afgenomen, eiser voldoende en op de juiste wijze heeft onderzocht en actuele curatieve informatie heeft opgevraagd. De verschillende medische gegevensbronnen zijn onderling met elkaar in lijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen toegevoegde waarde in een extra persoonlijk contact in de bezwaarfase en ook de bezwaargronden gaven daarvoor geen noodzaak.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat deze motivering voldoende is. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen. De beroepsgrond slaagt niet.

De medische beoordeling

12. De arts heeft aangenomen dat er sprake is van een discrepantie tussen de geclaimde klachten en de onderzoeksbevindingen. Dit wordt bevestigd door de ontvangen medische informatie. De arts heeft vastgesteld dat er sprake is van een verbetering ten opzichte van de vorige WIA beoordeling. Zo lijken er geen tekenen te zijn van een hernia en radiculaire prikkelingen. Wel zijn er nog rechtsverschijnselen die gevoeligheid geven. De arts stelt vast dat de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren ongewijzigd zijn gebleven. De beperkingen voor het frequent buigen, lopen, staan tijdens het werk en traplopen zijn verminderd. In de FML zijn er hierdoor beperkingen opgenomen voor onder andere het persoonlijk en sociaal functioneren, tillen, lopen, staan, traplopen. Tevens heeft de arts een beperking aangenomen voor onregelmatige werktijden.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 oktober 2020 uiteengezet waarom de conclusie van de arts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het dossieronderzoek en het bestuderen van de medische stukken geconcludeerd dat de pijnklachten gesteld door eiser, op basis van de medische informatie onvoldoende verklaard kunnen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt hierbij op dat adequate behandelmogelijkheden nog niet zijn benut. Hij kan zich vinden in de door de arts aangenomen beperkingen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat er meer beperkingen zijn. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten zoals eiser die ervaart op 14 mei 2020.
15. Eiser vindt dat de rechtbank een medisch deskundige moet benoemen omdat hij onvoldoende financiële middelen heeft om dat zelf te kunnen bekostigen. Eiser voert hierover aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6 EVRM, waarbij de beginselen van “fair trial” en “equality of arms” zijn geschonden.
16. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 30 juni 2017 naar aanleiding van de arresten Korošec en Spycher uitgangspunten geformuleerd over in welke gevallen de rechtbank verplicht is een deskundige te benoemen. [3] Het eerste punt waaraan het bestreden besluit moet voldoen is de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Zoals hiervoor overwogen, vindt de rechtbank dat het onderzoek zorgvuldig is verricht. De tweede voorwaarde is dat er moet zijn voldaan aan het beginsel van de “equality of arms”. Hieruit volgt dat er tussen beide partijen evenwicht moet bestaan in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om de bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten door medische stukken aan te leveren, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Eiser heeft ook niet gesteld en gemotiveerd dat hij niet in staat is om zelf medische stukken aan te leveren. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het beginsel “equality of arms” is geschonden. Tot slot dient er een inhoudelijke beoordeling plaats te vinden. Eiser kan door zijn gemotiveerde betwisting twijfel doen ontstaan over de juistheid van de beoordeling van het UWV. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. De verzekeringsartsen hebben voldoende onderbouwd waarom de medische stukken die eiser heeft toegestuurd niet tot meer of andere beperkingen zou moeten leiden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist. De rechtbank wijst het verzoek om een deskundige te benoemen dan ook af.
De arbeidskundige beoordeling
17. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de geselecteerde functies berekend dat eiser op 14 mei 2020 voor 24,23% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

19. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiser per 14 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van C. Deve, griffier.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel in het rapport van 26 februari 2020 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.